BSR 02/04 2k Grammatica ZD §2 herhaling lj1

Open je boek alvast op blz. 204-205.
Log alvast in op LessonUp
(de code staat  linksonder in beeld).

§2: Herhaling leerjaar 1 th

Voordat we beginnen:
WELKOM 2KB
GRAMMATICA
ZINSDELEN
timer
3:00
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Open je boek alvast op blz. 204-205.
Log alvast in op LessonUp
(de code staat  linksonder in beeld).

§2: Herhaling leerjaar 1 th

Voordat we beginnen:
WELKOM 2KB
GRAMMATICA
ZINSDELEN
timer
3:00

Slide 1 - Diapositive

  • Je weet hoe je in een zin de persoonsvorm, het onderwerp
    en het 
    werkwoordelijk gezegde kunt vinden.
  • Je hebt de herhaling van leerjaar 1 gemaakt.
Lesdoelen

Slide 2 - Diapositive

In deze les gaan we:

  • Starten met een nieuw hoofdstuk (grammatica zinsdelen);
  • de uitleg behandelen van paragraaf 2 (en hierbij aantekeningen maken);
  • de opdrachten van de herhaling van leerjaar 1 maken (digitale paragraaf);
  • gezamenlijk afronden.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Je kunt de persoonsvorm in een zin op drie manieren vinden. 
Schrijf mee in je schrift, maak aantekeningen!

Slide 5 - Diapositive

De tijdproef
1) Verander de zin van tijd.
Het woord dat dan verandert, is de persoonsvorm. Kijk maar:
  • Naud wil in het weekend geen huiswerk maken.
  • Naud wilde in het weekend geen huiswerk maken.

Slide 6 - Diapositive

De vraagproef
2) Maak van de zin een vraag.
Het werkwoord dat dan vooraan komt te staan, is de persoonsvorm.
  • Alette, Hester en Fenna hebben woensdag ingehaald. 
  • Hebben Alette, Hester en Fenna woensdag een toets ingehaald?

Slide 7 - Diapositive

De getalsproef
3) Verander het getal (het aantal) van de zin. Het gaat dan niet meer om één persoon, maar bijvoorbeeld om twee.
Het woord dat dan verandert, is de persoonsvorm. Kijk maar:
  • Hiddo zat tijdens de uitleg aan andere dingen te denken.
  • Hiddo en Wout zaten tijdens de uitleg aan andere dingen te denken.

Slide 8 - Diapositive

''Leyla had twee caramel latte macchiato besteld bij de Starbucks.''
Wat is de persoonsvorm?

Slide 9 - Question ouverte

Welke van de drie manieren heb jij bij de vorige vraag gebruikt om de persoonsvorm te vinden?

Slide 10 - Question ouverte

Zinsdelen
Een zin bestaat uit verschillende zinsdelen. Zinsdelen kun je uit een zin halen door te kijken naar welke woorden je voor de persoonsvorm kunt plaatsen. Een zinsdeel is één woord of een groepje woorden die bij elkaar horen. Een voorbeeldzin:

  • Jan heeft Pim vorige week z'n boek geleend.

Slide 11 - Diapositive

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?

De jonge held | kreeg | een onderscheiding.
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quiz


In 1953 werd Nederland getroffen door een watersnoodramp.

Neem de zin over en verdeel de zin in zinsdelen. Plaats tussen de zinsdelen een /

Slide 13 - Question ouverte

Het onderwerp
Het onderwerp in een zin:
'Tijdens zijn show amuseert de cabaretier het publiek met zelfgeschreven liedjes.'
De cabaretier = het onderwerp
Het onderwerp van de zin is vaak een persoon (of dier/ding) die iets doet. Vrijwel elke zin heeft een onderwerp.
  • Hoe vind je het onderwerp? Stel de vraag: Wie/wat + persoonsvorm


Slide 14 - Diapositive


Wat is het onderwerp?

''De auto van drie miljoen was tegen een boom gecrasht.''

Slide 15 - Question ouverte

Wat is het onderwerp?

''De auto van drie miljoen euro was tegen een boom gecrasht.''
A
de auto
B
de auto van drie miljoen euro
C
was gecrasht
D
tegen een boom

Slide 16 - Quiz

Wat is het onderwerp?

''Ik heb honderd euro verdiend met het rondbrengen van deze folders.''
A
Ik
B
heb
C
honderd euro
D
met het rondbrengen van deze folders

Slide 17 - Quiz

Werkwoordelijk
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin. Ze zeggen wat het onderwerp (mens, dier of ding) doet of ondergaat. De persoonsvorm is altijd een onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
Als er meer werkwoorden in de zin staan, horen die er ook bij.
gezegde (wg)

Slide 18 - Diapositive

Werkwoordelijk
  • Bepaal welke woorden werkwoorden zijn.
  • Deze woorden vormen samen het werkwoordelijk gezegde.
  • Delen van een scheidbaar werkwoord horen ook bij het wg.

    De bezorger heeft het pakketje gisteravond afgeleverd.
gezegde (wg)

Slide 19 - Diapositive

Noteer het werkwoordelijk gezegde:

Ik ben mijn broodjes en drinken thuis vergeten.

Slide 20 - Question ouverte

Noteer de werkwoorden:

Mijn vader is vorig weekend van de ladder gevallen.

Slide 21 - Question ouverte

''Duizenden mensen werkten vijf jaar lang aan de bouw van de Afsluitdijk.''

Hoe veel werkwoorden staan in bovenstaande zin?

A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 22 - Quiz

Noteer van de volgende twee zinnen de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow), het werkwoordelijk gezegde (wg).

1. Mijn broertje koopt iedere maand een nieuwe game.
PV =                                       OW =                                       WG = 
      
2. Ik heb gisteren een nieuwe fiets gekregen. 
PV =                                        OW =                                        WG = 
Twee zinnen ontleden
timer
4:00

Slide 23 - Diapositive

Wat?
Cursus 5 Grammatica woordsoorten, §2: Herhaling leerjaar 1. Opdracht 1 t/m 6 (digitale paragraaf).
Hoe?
Zelfstandig. 
De eerste vijf minuten in stilte, daarna overleggen.
Hulp
Steek je vinger op als je een vraag hebt.
Tijd
15 minuten. 
Klaar?
Maak alvast een begin aan
§4 Samengestelde zinnen (blz. 208-209).
Herhaling leerjaar 1 (huiswerk)
timer
15:00

Slide 24 - Diapositive

  • Je hebt de herhaling van leerjaar 1 gemaakt.
  • Je kunt onderscheid maken tussen een werkwoord (ww), lidwoord (lw), zelfstandig naamwoord (zn), bijvoeglijk naamwoord (bn) en voorzetsel (vz).
Lesdoelen

Slide 25 - Diapositive

Wanneer kun je de vraagproef niet gebruiken om de persoonsvorm te vinden?

Slide 26 - Question ouverte

Wie heeft nog een vraag over wat we vandaag hebben behandeld?

Slide 27 - Diapositive