30/1 § 7 ZD Beknopte bijzin les 2

Cursus 5 Grammatica
§ 7 ZD Beknopte bijzin

1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Cursus 5 Grammatica
§ 7 ZD Beknopte bijzin

Slide 1 - Diapositive

Lesplanning

  • Lesdoel
  • Lezen
  • Terugblik vorige les
  • Instructie - in stilte werken
  • Exitticket
  • Afsluiten(reflectie en feedback)

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen
Aan het einde van deze les:
  • weet je wat een beknopte bijzin is en kun je het type en de functie van een beknopte bijzin bepalen
  • weet je weer hoe je een hoofdzin en bijzin herkent
  • heb je geoefend met de beknopte bijzin en het ontleden van de zinsdelen:
PV, OW, WWG/NWG, LV, MV, VV, BWB, BVB

Blauw = kennis = kennen = leren
Oranje = kunnen = oefenen met de kennis

Slide 3 - Diapositive

timer
10:00
In stilte lezen uit het door jouw gekozen boek op niveau.

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Wat ontbreekt er in een beknopte bijzin?
A
alleen het onderwerp
B
alleen de persoonsvorm
C
de persoonsvorm + het onderwerp
D
de persoonsvorm + het lijdend voorwerp

Slide 6 - Quiz

Wat is een beknopte bijzin?
A
Zin met persoonsvorm en zonder onderwerp
B
Zin met persoonsvorm en onderwerp
C
Zin zonder persoonsvorm en met onderwerp
D
Zin zonder persoonsvorm en onderwerp

Slide 7 - Quiz

2) Wat is de beknopte bijzin en wat voor soort beknopte bijzin is het dan?
"Net op tijd in het stadion aangekomen, liepen de supporters snel naar hun plaats."

Slide 8 - Question ouverte

Terwijl ik mijn boterham opeet, leer ik nog even voor mijn toets.
Maak er een zin van met een beknopte bijzin en benoem de beknopte bijzin.

Slide 9 - Question ouverte

Terugblik: wat is een beknopte bijzin? Gebruik in je antwoord ook de 3 mogelijke vormen van werkwoorden in een beknopte bijzin.

Slide 10 - Question ouverte

Herhaling lesstof
Maak aantekeningen van de onderdelen die je nog niet (helemaal) goed had!

Slide 11 - Diapositive

Hoofdzinnen
  1. Twee of meer persoonsvormen in de zin.
  2. Het onderwerp en de persoonsvorm staan naast elkaar
  3. Hoofdzinnen worden met elkaar vebonden (naar samengestelde zinnen) met nevenschikkende voegwoorden:
  • en, noch, alsmede, alsook (aaneenschakelend)
  • maar, doch, of --> (kan ook onderschikkend zijn!), ofwel, dan wel, dan (tegenstellend)
  • want (causaliteit aanduidend)
  • dus (gevolgaanduidend)

De docent herhaalt de lesstof, want je hebt het nu weer nodig.
o                 pv                                   o   pv

Slide 12 - Diapositive

Bijzin herkennen
  1. Er staan twee of meer persoonsvormen in de zin.
  2. In de bijzin staan het onderwerp en de persoonsvorm staan niet naast elkaar
  3. Een bijzin wordt vebonden met onderschikkende voegwoorden. Alle andere voegwoorden dan nevenschikkende voegwoorden --> behalve of, want die kan beide zijn!

De docent herhaalt de lesstof, omdat je het nu weer nodig hebt.
o                pv                                      o                                pv

Slide 13 - Diapositive

Beknopte bijzin
Een beknopte bijzin is een verkorte bijzin waarin de persoonsvorm en het onderwerp ontbreken
Net als een gewone bijzin heeft hij een functie in de hoofdzin. 
Er zijn drie soorten beknopte bijzinnen: 
  • beknopte bijzinnen met een voltooid deelwoord (begint meestal met ge-, be-, ver- of ont-.)
  • beknopte bijzinnen met een onvoltooid deelwoord (het hele werkwoord +d of +de (laatste minder bekend).
  •  beknopte bijzinnen met te + infinitief (hele werkwoord)
Na het gat ontdekt te hebben waarschuwde hij de dijkbewaking.

We kunnen de beknopte bijzin vervangen door een gewone bijzin door er een persoonsvorm en onderwerp aan toe te voegen.
Het onderwerp dat je in de bijzin invult, moet hetzelfde zijn als het onderwerp van de hoofdzin. 

Slide 14 - Diapositive

Voorbeelden
Stefano is bang dat hij verkeerd begrepen wordt.
-->  Stefano is bang verkeerd begrepen te worden.

Terwijl hij hevig bloosde, keek hij haar aan.
--> Hevig blozend keek hij haar aan.

Slide 15 - Diapositive

Voorbeelden per soort
  • beknopte bijzinnen met een voltooid deelwoord (begint meestal met ge-, be-, ver- of ont-.)
Uit de wind gehouden kon hij de eindstreep halen.

  • beknopte bijzinnen met een onvoltooid deelwoord (het hele werkwoord +d +de (minder bekend).
Dromend van zijn vriendin liep hij tegen een lantaarnpaal.

  • beknopte bijzinnen met te + infinitief (hele werkwoord)
Na het gat ontdekt te hebben waarschuwde hij de dijkbewaking.


Slide 16 - Diapositive

Werk voor deze les + huiswerk: 

Pak je VIP en noteer:
Cursus 5 Grammatica § 7 ZD Beknopte bijzin, opdracht 5, 6b en c + 7b en c
+ de geresette opdrachten van § 7, opdracht 1 t/m 4

Klaar = in STILTE lezen
Wat niet af is= huiswerk
timer
25:00

Slide 17 - Diapositive

Leerdoelen
Aan het einde van deze les:
  • weet je wat een beknopte bijzin is en kun je het type en de functie van een beknopte bijzin bepalen
  • weet je weer hoe je een hoofdzin en bijzin herkent
  • heb je geoefend met de beknopte bijzin en het ontleden van de zinsdelen:
PV, OW, WWG/NWG, LV, MV, VV, BWB, BVB

Blauw = kennis = kennen = leren
Oranje = kunnen = oefenen met de kennis

Slide 18 - Diapositive

Correct beknopte bijzin
Foutief beknopte bijzin
Huppelend van plezier, kwam het kind de klas binnen.
Na drie uur gewacht te hebben, gingen de hekken eindelijk open.
Kijkend uit het raam, viel plotseling een dakpan naar beneden.
In roomboter gebraden eet hij het vlees met smaak op.
Schaatsend naar de overkant, reed hij bijna het wak in. 
 Verscholen in een bosje, passeerde mij op enige meters een wild zwijn
Na gegeten te hebben, deed ik de afwas.

Slide 19 - Question de remorquage

Ik weet wat een beknopte bijzin is en kan het type en de functie van een beknopte bijzin bepalen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Sondage

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter? Hoe ga je dat verbeteren?

Slide 21 - Question ouverte

Feedback:
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 22 - Question ouverte