Herhalen Grammatica Zinsdelen H1 t/m H6

Welkom 1F! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond. Leg het volgende vast op tafel:
  • leesboek
  • Kern + schrift
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Welkom 1F! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond. Leg het volgende vast op tafel:
  • leesboek
  • Kern + schrift

Slide 1 - Diapositive

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 2 - Diapositive

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemorgen klas 1F!

Vandaag...
- Dagopening
- Herhalen zinsdelen 



Leerdoel:
Ik kan de volgende zinsdelen in een zin herkennen en benoemen: pv, ow, wg, lv, mv, bwb. 


Huiswerk 
Leren: H20, 21, 22, 37

Slide 3 - Diapositive

Zinsdelen
  • persoonsvorm (pv)


  • onderwerp (ow)


  • werkwoordelijk gezegde (wg)



  • lijdend voorwerp (lv)


  • meewerkend voorwerp (mv)


  • bijwoordelijke bepaling (bwb)

Slide 4 - Diapositive

Zinsdelen
  • persoonsvorm (pv)
     tijdproef, getalproef (vraagzin)

  • onderwerp (ow)
      Wie/(wat) + pv?

  • werkwoordelijk gezegde (wg)
     zegt wat het onderwerp (iets of              iemand) doet




  • lijdend voorwerp (lv)
     Wat/Wie + wg + ow ?

  • meewerkend voorwerp (mv)
     Aan/Voor wie + wg + ow + lv?

  • bijwoordelijke bepaling (bwb)
     Overige ww in de zin. Geeft antwoord op       
     vragen als: Waar?, Wanneer?, Hoe?. enz. 

Slide 5 - Diapositive

Zinsdelen, persoonsvorm, onderwerp

Slide 6 - Diapositive

I. Als de persoonsvorm van een zin van tijd verandert, verandert het onderwerp mee.
II. Vraagzinnen beginnen altijd met de persoonsvorm.

Welke uitspraak over de persoonsvorm is waar?
A
Alleen zin I is juist.
B
Alleen zin II is juist.
C
Beide zinnen zijn juist.
D
Beide zinnen zijn onjuist.

Slide 7 - Quiz

In welke zin vormen de woorden in grote letters samen één zinsdeel?
A
Ik verpakte de kleren KEURIG IN GROTE, STOFFEN DRAAGTASSEN.
B
Veel lezers vonden DAT LAATSTE ARTIKEL over jou erg leuk.
C
Was Kirsten altijd al ZO'N SPORTIEF EN VRIENDELIJK MEISJE?

Slide 8 - Quiz

Welke verdeling in zinsdelen is juist?
A
Rijdt / die oom / van jou / altijd / in zo’n klassieke / Amerikaanse slee?
B
Rijdt / die oom / van jou / altijd / in zo’n klassieke Amerikaanse slee?
C
Rijdt / die oom van jou / altijd / in zo’n klassieke Amerikaanse slee?
D
Rijdt / die oom van jou / altijd / in zo’n klassieke / Amerikaanse slee?

Slide 9 - Quiz

Werkwoordelijk gezegde

Slide 10 - Diapositive

Noteer de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow) en het werkwoordelijk gezegde van de volgende zin:

Voor de kroeg waren de gepensioneerde Franse mannen aan het jeu-de-boulen met ijzeren ballen.

Slide 11 - Question ouverte

Noteer de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow) en het werkwoordelijk gezegde van de volgende zin:

Waarom jagen jullie de lerares Engels elke les weer op de kast?

Slide 12 - Question ouverte

Lijdend voorwerp

Slide 13 - Diapositive

Welke uitspraak over het lijdend voorwerp is juist?
A
Het lijdend voorwerp begint altijd met een voorzetsel.
B
Het lijdend voorwerp van een zin is altijd een levend wezen: een mens of een dier.
C
Het lijdend voorwerp van een zin kun je vinden met de vraag: 'Wat (of Wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?’
D
In elke zin komt een lijdend voorwerp voor.

Slide 14 - Quiz

Noteer de persoonsvorm (pv), het werkwoordelijk gezegde (wg), het onderwerp (ow) en het lijdend voorwerp (lv) van de volgende zinnen.
Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).

Tom mocht van zijn moeder een nieuwe winterjas kopen.

Slide 15 - Question ouverte

Meewerkend voorwerp

Slide 16 - Diapositive

Welke vraag stel je om het meewerkend voorwerp te vinden?
A
Aan / door wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
B
Aan / met wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
C
Aan / van wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
D
Aan / voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp

Slide 17 - Quiz

Noteer de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow), het werkwoordelijk gezegde (wg), het lijdend voorwerp (lv) en het meewerkend voorwerp (mv). Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje

Een rozentuin zal ik je in het verleden wel nooit beloofd hebben.

Slide 18 - Question ouverte

Welke zin heeft de onderstaande structuur?
mv - pv/wg - ow - lv - rest wg
A
De gemeenteraad wil een nieuw stadspark laten aanleggen.
B
Deze prachtige ring heb ik voor mijn vriendin gekocht.
C
Jou zal de kok een heerlijk warm bordje soep opscheppen.
D
Jouw kleine zusje zal mij al jullie geheimpjes verklappen.

Slide 19 - Quiz

Bijwoordelijke bepaling

Slide 20 - Diapositive

Hoeveel bijwoordelijke bepalingen staan er in de zin?

Vanwege de risico's wilde de bevelhebber zijn soldaten niet door de mijnenvelden sturen.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 21 - Quiz

Hoeveel bijwoordelijke bepalingen staan er in de zin?

In Frankrijk verwachten de wijnboeren dit jaar een goede oogst.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 22 - Quiz

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak. 
persoonsvorm
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
De boswachter
heeft
vorig weekend
veel zieke bomen
gekapt.

Slide 23 - Question de remorquage

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak. 
persoonsvorm
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Voorlopig
wil
de kunstenaar
dit mooie bronzen beeld
helaas
aan niemand 
verkopen

Slide 24 - Question de remorquage

Zinsdelen
  • persoonsvorm (pv)
     tijdproef, getalproef (vraagzin)

  • onderwerp (ow)
      Wie/(wat) + pv?

  • werkwoordelijk gezegde (wg)
     zegt wat het onderwerp (iets of              iemand) doet




  • lijdend voorwerp (lv)
     Wat/Wie + wg + ow ?

  • meewerkend voorwerp (mv)
     Aan/Voor wie + wg + ow + lv?

  • bijwoordelijke bepaling (bwb)
     Overige ww in de zin. Geeft antwoord op       
     vragen als: Waar?, Wanneer?, Hoe?. enz. 

Slide 25 - Diapositive

Ik kan de pv, ow, wg, lv, mv en bwb in een zin vinden.
0100

Slide 26 - Sondage

Welk zinsdeel vind jij nog lastig?

Slide 27 - Carte mentale

Aan de slag!
Ga zelfstandig de hoofdstukken leren: H20, 21, 22, 37.

De eerste tien minuten werk je zelfstandig in stilte. Daarna mag je zachtjes overleggen met degene naast je.

Klaar? 
Kies uit: extra opdrachten maken, lezen in je leesboek, 
gedicht afmaken, Numo
timer
15:00

Slide 28 - Diapositive

Huiswerk

Slide 29 - Diapositive