Taal thema 4

Taal thema 4
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsLager onderwijs

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

Taal thema 4

Slide 1 - Diapositive

Geef de juiste verzamelnaam.

banaan - appel - appelsien - druiven

Slide 2 - Question ouverte

Geef de juiste verzamelnaam.

Hasselt - Gent - Antwerpen - Brussel

Slide 3 - Question ouverte

Geef de juiste verzamelnaam.

zwart - oranje - groen - blauw

Slide 4 - Question ouverte

Zet de woorden bij de juiste verzamelnaam.
sporten
landen
voetbal
basket
Spanje
badminton
pingpong
Japan

Slide 5 - Question de remorquage

groenten

Slide 6 - Carte mentale

stripfiguren

Slide 7 - Carte mentale

Geef een ander woord voor "boos".

Slide 8 - Question ouverte

Geef een ander woord voor "wenen".

Slide 9 - Question ouverte

Betekenen deze woorden hetzelfde of het tegengestelde?

oud - jong

A
hetzelfde
B
tegengestelde

Slide 10 - Quiz

Betekenen deze woorden hetzelfde of het tegengestelde?

droog - nat
A
hetzelfde
B
tegengestelde

Slide 11 - Quiz

Betekenen deze woorden hetzelfde of het tegengestelde?

de grootvader - de opa
A
hetzelfde
B
tegengestelde

Slide 12 - Quiz

Betekenen deze woorden hetzelfde of het tegengestelde?

praten - babbelen
A
hetzelfde
B
tegengestelde

Slide 13 - Quiz

Betekenen deze woorden hetzelfde of het tegengestelde?

boeiend - saai
A
hetzelfde
B
tegengestelde

Slide 14 - Quiz

Bevriezen
A
afleiding met voorvoegsel
B
afleiding met achtervoegsel

Slide 15 - Quiz

reusachtig
A
afleiding met voorvoegsel
B
afleiding met achtervoegsel

Slide 16 - Quiz

boosheid
A
afleiding met voorvoegsel
B
afleiding met achtervoegsel

Slide 17 - Quiz

verdragen
A
afleiding met voorvoegsel
B
afleiding met achtervoegsel

Slide 18 - Quiz

werkloos
A
afleiding met voorvoegsel
B
afleiding met achtervoegsel

Slide 19 - Quiz

woorden met voorvoegsel
woorden met achtervoegsel
eenzaam
vrouwelijk
rekening
beestachtig
ontstaan
gegeven
oneerlijk

Slide 20 - Question de remorquage

Ik eet een appel. (zelfstandig naamwoord)

Slide 21 - Question ouverte

De kinderen zijn aan het spelen.

Slide 22 - Question ouverte

Geef het meervoud:
puzzel

Slide 23 - Question ouverte

Geef het meervoud:
slang

Slide 24 - Question ouverte

Geef het enkelvoud:
borstels

Slide 25 - Question ouverte

Geef het enkelvoud:
huizen

Slide 26 - Question ouverte