08. Thema 2, week 1 Les 4 VT zwakke werkwoorden

Vervoeg het werkwoord: redden
Ik-vorm, hij-vorm, wij-vorm
TT
1 / 49
suivant
Slide 1: Question ouverte
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 49 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Vervoeg het werkwoord: redden
Ik-vorm, hij-vorm, wij-vorm
TT

Slide 1 - Question ouverte

werkwoord: zeuren
TT
Mijn broer ...... de hele tijd.

Slide 2 - Question ouverte

werkwoord: kneden
TT
De bakker ...... het deeg.

Slide 3 - Question ouverte

Slide 4 - Vidéo

lesdoel
Ik kan zwakke werkwoorden (klankvaste werkwoorden)
in de verleden  tijd goed schrijven. Ik ken de regel van
't  kofschip x

Slide 5 - Diapositive


Gisteren ___ onze keuken gerenoveerd.


VT
A
word
B
werd
C
wordt
D
werdt

Slide 6 - Quiz

v.t. graven, welke is goed?
VT
A
hij graafte
B
hij groef
C
hij graafde
D
hij grief

Slide 7 - Quiz

Jan (worden VT)............... professor.
A
word
B
werd
C
werdt
D
wert

Slide 8 - Quiz

Wat is de vt (ik vorm) van kiezen?
A
kieste
B
koos
C
kiesde
D
kiezte

Slide 9 - Quiz

Zwakke werkwoorden blijven in een andere tijd hetzelfde klinken.



Bijvoorbeeld:
wacht - wachtte
dans - danste
kook - kookte
teken - tekende

Slide 10 - Diapositive

Vervoegen vt
Bij het vervoegen van zwakke werkwoorden gebruik je;

't ex-kofschip.

Eindigt de stam op een van de medeklinkers uit dit woord, 
Ja    -  +te(n).
Nee -  +de(n).

Slide 11 - Diapositive


bij zwakke werkwoorden

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive


vt (verleden tijd)

Slide 14 - Question ouverte


vt (verleden tijd)

Slide 15 - Question ouverte


vt (verleden tijd)

Slide 16 - Question ouverte


vt (verleden tijd)

Slide 17 - Question ouverte


vt (verleden tijd)

Slide 18 - Question ouverte


vt (verleden tijd)

Slide 19 - Question ouverte


vt (verleden tijd)

Slide 20 - Question ouverte


vt (verleden tijd)

Slide 21 - Question ouverte


vt (verleden tijd)

Slide 22 - Question ouverte


vt (verleden tijd)

Slide 23 - Question ouverte


vt (verleden tijd)

Slide 24 - Question ouverte


vt (verleden tijd)

Slide 25 - Question ouverte


vt (verleden tijd)

Slide 26 - Question ouverte

Vorig jaar ___ we die zware spullen zelf naar boven.
VT
A
sjouwde
B
sjouwdde
C
sjouwden
D
sjouwdden

Slide 27 - Quiz

VT branden
Het bos ....... gisteren.
A
brande
B
brandte
C
brandde

Slide 28 - Quiz

Ons kleine katje ___ vanmorgen de nieuwe bank stuk.
VT
A
krabt
B
krabte
C
krabde
D
krabbelde

Slide 29 - Quiz

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
RUSTEN
A
rust
B
ruste
C
rustten
D
rustte

Slide 30 - Quiz

Stefano repareerde alle computers in de klas.
A
tt
B
vt

Slide 31 - Quiz

Wat is juist?
Jan en Peter ... Ingrid met een cadeau
A
verrasten
B
verraste
C
verrastten
D
verrasden

Slide 32 - Quiz

wat is goed?
Hij (verhuizen) ........... (v.t.) naar Bali.
A
verhuis
B
verhuiste
C
verhuist
D
verhuisde

Slide 33 - Quiz

Het 't ex-kofschip gebruik je alleen bij de verleden tijd?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 34 - Quiz

Wat is de juiste vd?
Mijn kamer wordt.....(verven)
A
geverfd
B
geverft
C
gevervd
D
gevervt

Slide 35 - Quiz

MAKEN
VT - Ik ..... mijn huiswerk
A
maakde
B
maakden
C
maakte
D
maakten

Slide 36 - Quiz

HALEN
VT - Jij ..... op tijd de finish
A
haalde
B
haalden
C
haalte
D
haalten

Slide 37 - Quiz

GRENZEN
VT - Het huis ..... aan het bos
A
grenste
B
grensten
C
grensde
D
grensden

Slide 38 - Quiz

DODEN
VT - De leeuwen ..... het kleine schaap
A
dode
B
doden
C
doodde
D
doodden

Slide 39 - Quiz

LIFTEN
VT - De jongens ..... naar Frankrijk
A
lifte
B
liften
C
liftte
D
liftten

Slide 40 - Quiz

Schrijf in de verleden tijd:
De mensen ........... veel geld (verdienen)

Slide 41 - Question ouverte

Schrijf in de verleden tijd:
Sanne ...... een tijdschrift (pakken)

Slide 42 - Question ouverte

Schrijf in de verleden tijd:
De jongen ....... het antwoord (raden)

Slide 43 - Question ouverte

Schrijf in de verleden tijd:
ik wacht

Slide 44 - Question ouverte

Schrijf in de verleden tijd:
wij snikken

Slide 45 - Question ouverte

Wat is de verleden tijd van:
zij verhuist

Slide 46 - Question ouverte

Wat is de verleden tijd van:
ik verf?

Slide 47 - Question ouverte

Wat is de verleden tijd van:
hij maakt

Slide 48 - Question ouverte

aan het werk
Maak de werkbladen

Slide 49 - Diapositive