Weer en klimaat par 1.3 Nederland

Het klimaat en weer in Nederland
Par. 1.3
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 6 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Het klimaat en weer in Nederland
Par. 1.3

Slide 1 - Diapositive

Even herhalen


 wat je al weet.

Slide 2 - Diapositive

Wat zijn de 4 weerelementen?

Slide 3 - Question ouverte

Weerselementen
het weer bestaat uit de volgende 4 weerselementen:






Slide 4 - Diapositive

Welke 5 temperatuursfactoren beïnvloeden het klimaat?

Slide 5 - Question ouverte

De 5 temperatuurfactoren of
klimaatfactoren.

Slide 6 - Diapositive

Welke van de 5 temperatuurfactoren spelen een rol bij de temperatuur van Nederland?

A
de zon en de breedteligging
B
de ligging van het gebergte en de hoogteligging
C
de breedteligging en hoogteligging
D
breedteligging gesteld- heid aardoppervlak, warmtetransport water

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Vidéo

Luchtdruk en de invloed hiervan op het weer
Meet luchtdruk 
en daarmee ook het weer!
Dit is een barometer: het instrument om luchtdruk mee te meten. Wanneer de barometer verandert, komt er ander weer.

Slide 10 - Diapositive

Wat is luchtdruk?
  • Luchtdruk => het gewicht van de lucht dat op de aarde drukt. 1 liter lucht weegt o,oo3 gram.
  • Meten => barometer
  • Eenheid => hectopascal (hPa), millibar (Mb)

  • Je hebt hoge drukgebieden en lage drukgbieden
Weerkaart met isobaren: Hoe dichter de isobaren bij elkaar liggen, hoe harder het waait.

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

Op deze kaart zie je isobaren, kun jij aangeven waar een hoge- en waar aan lagedrukgebied ligt in Europa?
Windrichting: 
Bij L -> wind stroomt er naartoe
Bij H -> wind stroomt er vanaf

Slide 13 - Diapositive

Isobaren
 Isobaren zijn lijnen die plaatsen met dezelfde luchtdruk verbinden.
Hoe dichter de isobaren bij elkaar liggen, hoe groter het drukverschil en dus hoe sterker de wind; hoe verder ze uit elkaar liggen, hoe zwakker de wind. 

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

Hoge luchtdruk 
Hoge druk = dalende lucht!!!!
Symbool op de kaart = H
Getal groter dan 1000 = H

Welk weertype hoort bij H?
- helder rustig weer
- geen bewolking want dalende lucht
- warm in de zomer
- koud in de winter



Slide 16 - Diapositive

Lage luchtdruk
Lage druk = stijgende lucht !!!!
Symbool op de kaart = L
Getal < 1000 = L

Welk weertype hoort bij L?
- wolken
- neerslag want stijgende lucht
- koel in de zomer
- zacht in de winter

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Vidéo

Ballonvaarders

Slide 19 - Diapositive

Barometer
Stijgende luchtdruk, dan beter stabieler weer.

Dalende luchtdruk, dan slechter weer. Veel kans op neerslag.


Slide 20 - Diapositive

Het weer als de luchtdruk verandert..
Onthouden: Lucht stroomt ALTIJD van H naar
                   Dit is => wind!!!!
Onthouden: Hoe groter het verschil in luchtdruk, 
hoe harder het waait.

Hoe zie je dat op een weerkaart? 
=> isobaren

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Lien

Slide 23 - Diapositive

Overgangsfase water

Slide 24 - Diapositive

           Onthouden:
                                                Grote kringloop: neerslag boven het land.
                   Kleine kringloop: neerslag direct boven de zee/oceaan.

Lucht: kan maar beperkte hoeveelheid waterdamp bevatten.
Verzadigde lucht: 100 % waterdamp.
Natte lucht: meer waterdamp en hogere luchtvochtigheid dan droge lucht.


Slide 25 - Diapositive

Stijgingsregen
Warme lucht stijgt op -> koelt af -> condensatie -> het regent.
Dit soort neerslag komt in het warme binnenland van Spanje voor. Omdat het zo warm is, verdampt de neerslag snel...

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Vidéo

Frontale neerslag
Warme en koude lucht botsen tegen elkaar -> koude lucht is zwaar en de warme lucht is gedwongen op te stijgen. Als warme lucht opstijgt, koelt hij af. Hierdoor ontstaan er wolken en gaat het regenen.
Frontale regen komt veel veel in Nederland. Wij liggen aan zee en  hebben geen bergen. Wel komt de wind bijna altijd uit het zuidwesten.
Een front = plek waar warme en koude lucht elkaar tegenkomen.

Slide 29 - Diapositive

Onthouden: Neerslag en regen
  3 soorten neerslag:       1. regen     2. hagel     3. sneeuw

3 soorten regen:
1. stuwingsregen: lucht moet stijgen bij reliëf
2. stijgingsregen: gevolg van opstijgen warme lucht, in tropen
3. frontale regen: koude en warme lucht botsen. Warme lucht koelt af.


Tekst

Slide 30 - Diapositive

Programma:

1. Wereldwijde luchtstromen
2. Zeestromen en klimaatgebieden
3. Landschapszones
4. Mens en landschap
5. Klimaat en landschap
6. Aardbevingen en vulkanen
7. Mens en natuur



H2. Aarde: Klimaat en landschap

Slide 31 - Diapositive

Luchtcirculatie
  • Lucht is steeds in beweging.
  • Luchtstromen op wereldschaal ontstaan door L & H drukgebieden
  • Deze L & H drukgebieden ontstaan door de verschillen
     in zonne-instraling. 

Slide 32 - Diapositive

L
H
L
H

Slide 33 - Diapositive

Hoe ontstaan wereldwijde luchtstromen?
Feiten
1. Hogedrukgebied altijd in je rug. Gezicht naar lage druk
2. warme lucht stijgt op, koude lucht daalt 
3. Zoninstraling bij evenaar loodrecht, evenaar schuiner
4. Wind op NB heeft een afwijking naar rechts.

Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Vidéo

Nu aan de slag!
Vergeet niet te leren! 

Slide 36 - Diapositive