4e bijeenkomst: Examentraining 3F lezen/luisteren Feiten, meningen en standpunten en argumenten
Inhoud van de les
Herhalen:
Soorten vragen: Tekstdoelen
Soorten vragen: Hoofdzaken en bijzaken/Onderwerp en hoofdgedachte
Soorten vragen: Tekstverbanden en signaalwoorden
Nieuwe lesstof:
Soorten vragen: Feiten, meningen, standpunten en argumenten
Zelfstandig werken : Nu Nederlands Examensprint
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 2
Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Inhoud van de les
Herhalen:
Soorten vragen: Tekstdoelen
Soorten vragen: Hoofdzaken en bijzaken/Onderwerp en hoofdgedachte
Soorten vragen: Tekstverbanden en signaalwoorden
Nieuwe lesstof:
Soorten vragen: Feiten, meningen, standpunten en argumenten
Zelfstandig werken : Nu Nederlands Examensprint
Slide 1 - Diapositive
Hoe zat het ook al weer?
Slide 2 - Diapositive
Tekstdoel?
A
Informeren
B
Overtuigen/Betogen
C
Instrueren
D
Overhalen/Activeren
Slide 3 - Quiz
Tekstdoel?
A
Informeren
B
Overhalen/Betogen
C
Instrueren
D
Overtuigen/Activeren
Slide 4 - Quiz
Wat is het tekstdoel?
A
Informeren
B
Instrueren
C
Overtuigen/Betogen
D
Overhalen/Activeren
Slide 5 - Quiz
Hoe zat het ook al weer?
Slide 6 - Diapositive
Elke tekst heeft een onderwerp en een hoofdgedachte
Hoe herken je het onderwerp?
Het onderwerp geeft in één woord aan waar een tekst over gaat.
Je kunt het onderwerp vaak al uit de titel halen.
Hoe herken je de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte geeft in één zin aan waar de tekst over gaat.
Je kunt het meestal in de inleiding terugvinden.
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Vidéo
De samenvatting van een tekst in een zin is:
A
de hoofdgedachte
B
het onderwerp
Slide 9 - Quiz
Soorten vragen: Hoofd- en bijzaken
Slide 10 - Diapositive
Hoofdzaken
Elke geschreven of gesproken tekst gaat ergens over, dat is het onderwerp.
Een tekst heeft ook een doel: informeren, overtuigen, instrueren of overhalen.
Niet alle informatie is even belangrijk om dat doel te bereiken. Sommige informatie kun je weglaten.
Informatie die echt belangrijk voor het tekstdoel is, noem je hoofdzaken.
Zonder deze informatie kun je de tekst niet begrijpen.
Slide 11 - Diapositive
Hoe onderscheid je de hoofdzaken in een tekst?
Hoofdzaken in een tekst hebben een vaste plek:
De titel geeft het onderwerp weer.
De eerste zin van de inleiding is vaak de hoofdgedachte.
Hoofdzaken in een alinea hebben een vaste plek:
Begint meestal met de kernzin (de hoofdgedachte van een alinea)
Daarna komt veelal een opsomming van feiten, meningen, voorbeelden en/of argumenten.
De alinea sluit veelal af samen te vattenwat er allemaal opgesomd is.
Slide 12 - Diapositive
Wat is uit de onderstaande tekst de hoofdzaak?
Ik ben vandaag later in de les, want ik moet eerst naar de tandarts.
Slide 13 - Question ouverte
Bijzaken
Naast hoofdzaken bevat een tekst ook vaak bijzaken. Een tekst bereikt zijn doel niet zonder de hoofdzaken, maar kan zijn doel wel bereiken zonder de bijzaken.
Voorbeelden en extra uitleg zijn bijzaken. Ze maken de tekst helderder of leuker. Bijzaken kun je weglaten.
Slide 14 - Diapositive
Wat is de bijzaak?
Verschillende automerken, zoals Fiat, Audi en BMW, hebben elektrische auto's.
Slide 15 - Question ouverte
Soorten vragen: Feiten, meningen/standpunten en argumenten
Slide 16 - Diapositive
Leerdoelen bij de nieuwe lesstof
Je weet wat een feit is.
Je weet wat een mening/standpunt is.
Je weet wat en argument is.
Slide 17 - Diapositive
Feiten, meningen, standpunten en argumenten
Schrijf één ding op wat je nog weet over feiten, meningen en argumenten.
Slide 18 - Carte mentale
Feit
Uitspraak over iets wat waar of onwaar is.
Het is controleerbaar. Je kunt altijd controleren of een feitenuitspraak waar of niet waar is.
Slide 19 - Diapositive
Mening/Standpunt
Mening: wat iemand ergens van vindt.
Standpunt: een mening met als doel de lezer de overtuigen.
Het is niet controleerbaar. Je kunt het eens of oneens zijn.
Slide 20 - Diapositive
Argument
Een onderbouwing van de mening.
De uitleg waarom iemand die mening heeft.
Doel: de lezer te overtuigen.
Slide 21 - Diapositive
Staat hier een feit, mening, standpunt of argument?
Als je te laat bent, dan moet je je melden.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
D
Standpunt
Slide 22 - Quiz
Staat hier een feit, mening, standpunt of argument?
....., omdat hij goede standpunten heeft.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
D
Standpunt
Slide 23 - Quiz
Staat hier een feit, mening, standpunt of argument?
Ik vind 'The Cell' een spannende film.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
D
Standpunt
Slide 24 - Quiz
Staat hier een feit, mening, standpunt of argument?
Ik vind het raar om docenten aan te spreken met u.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
D
Standpunt
Slide 25 - Quiz
Staat hier een feit, mening, standpunt of argument?
Ik ben principieel tegen vaccineren. Ik leg hieronder uit waarom u zich ook niet moet laten vaccineren.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
D
Standpunt
Slide 26 - Quiz
Staat hier een feit, mening, standpunt of argument?
Ik beroep me op het recht van lichamelijke integriteit.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
D
Standpunt
Slide 27 - Quiz
Besproken in deze les
Herhaald: tekstdoelen, signaalwoorden en verbanden, onderwerp en hoofdgedachte/Hoofd- en bijzaken.
Nieuwe lesstof: Verschillen tussen feit, mening, standpunt en argument.