3HV 31.Stunde 22

1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

5 Minuten Lernzeit
1. Dein Handy kommt in die Tasche

2. Setzt dich auf deinen Platz

3. Pak deinen Arbeitsbuch
                                                                      
                                                       In Ruhe lernen/lesen

Slide 2 - Diapositive

timer
5:00
K3: L1 + L2 + L3

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Lien

Lernziel
Du kennst die Reflexive Verben ( wederkerende werkwoorden) und kannst sie anwenden

Slide 5 - Diapositive

Programm

  • Wiederholung Deutsch / HA - Kontrolle
  • Grammatik wiederholen 
  • Aufgaben machen
  • Bonusaufgabe

  • HA

Slide 6 - Diapositive

Grammatik
regelmatig werkwoord vervoegen: ( fe)e st t en t en
haben - sein ( tegenwoordige- verleden tijd)
stam d/t
volt. deelwoord
modale werkwoorden
lidwoorden ( geslachtsregel)
w- vragen

Slide 7 - Diapositive

Grammatik
bezittelijke vnw - persoonlijke vnw
naamvallen
naamvallen + voorzetsel
naamvallen + werkwoorden
persoonlijke vnw ( naamvallen)
tijden / tijdsbepaling

Slide 8 - Diapositive

Welcher Fall?!
1. Ich suche ( een ) ________Geschenk  ( voor mijn _____________Eltern( mv.)
2. Wohnst du ( met zijn) _____________ Freundin (v.)
3. Ich helfe ( onze) ______________Nachbar(m.) im Garten.
4.Wir  laufen  ( langs het rivier ( Fluss (m.) ______________________
5. (Na de ) _________________Vorstellung(v.) gehen wir (naar huis) _________________________

Slide 9 - Diapositive

Grammatik
S. 109 durchlesen

Slide 10 - Diapositive

Aufgaben machen/ besprechen

          S. 110/ Nr. 9-12
          S. 115/ Nr. 1,6

timer
1:00

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Lien

Hausaufgaben
7./ 9. Dezember

  • Lernen Wörter K3: L1

Slide 13 - Diapositive

5 Minuten Lernzeit
1. Dein Handy kommt in die Tasche

2. Setzt dich auf deinen Platz

3. Pak deinen Arbeitsbuch
                                                                      
                                                       In Ruhe lernen/lesen

Slide 14 - Diapositive

timer
5:00
K3: L1 + L2 + L3

Slide 15 - Diapositive

Welcher Fall?!
1. Ich suche ( een ) ________Geschenk  ( voor mijn _____________Eltern( mv.)
2. Wohnst du ( met zijn) _____________ Freundin (v.)
3.  Er sucht ( onze) ______________Nachbar(m.) im Garten.
4.Wir  laufen  ______________________ Fluss ( m.) entlang.
5. (Na de ) _________________Vorstellung(v.) gehen wir nach Hause.

Slide 16 - Diapositive

Lernziel
Du kennst die Reflexive Verben ( wederkerende werkwoorden ) und kannst sie anwenden

Slide 17 - Diapositive

Programm

  • Wiederholung Grammatik
  • Grammatik 
  • Üben
  • Aufgaben besprechen  (- machen)



  • HA

Slide 18 - Diapositive

Grammatik
regelmatig werkwoord vervoegen: ( fe)e st t en t en
haben - sein ( tegenwoordige- verleden tijd)
stam d/t
volt. deelwoord
modale werkwoorden
lidwoorden ( geslachtsregel)
w- vragen

Slide 19 - Diapositive

Grammatik
bezittelijke vnw - persoonlijke vnw
naamvallen
naamvallen + voorzetsel
naamvallen + werkwoorden
persoonlijke vnw ( naamvallen)
tijden / tijdsbepaling

Slide 20 - Diapositive

Grammatik
S. 109 durchlesen

Slide 21 - Diapositive

Leerdoelen bereikt?
kennen/kunnen



  1. Je weet wat wederkerende werkwoorden zijn.
  2. Je weet hoe je het wederkerend voornaamwoord vervoegt.
  3. Je kunt aangeven wanneer je je 3e naamval bij wederkerende werkwoorden gebruikt. 

Slide 22 - Diapositive

Een wederkerend werkwoord
heeft een wederkerend voornaamwoord,
zoals ‚zich‘ in het Nederlands.

Voorbeelden:
zich vergissen > ik vergis me
zich verheugen > hij verheugt zich

Slide 23 - Diapositive

Wederkerende werkwoorden
'zich' wordt in het Duits:  sich
en past zich aan de persoon aan.

sich freuen > er freut sich

Slide 24 - Diapositive

Wederkerende werkwoorden
Om de wederkerende werkwoorden te kunnen gebruiken,
moet je
 een werkwoord kunnen vervoegen.

Hoe ging dat ook alweer?

Slide 25 - Diapositive

Een werkwoord in de o.t.t. vervoegen
Een werkwoord vervoegen:
                                  stam + (fe) E – ST – T – EN – T – EN


stam
= hele werkwoord (= infinitief) min -en/-n
kommen: komm-
arbeiten: arbeit-
regnen: regn-


Slide 26 - Diapositive

Wederkerend werkwoord 'sich beeilen" (zich haasten)
ich              beeile  mich                      ik haast me
du               beeilst dich                       jij haast je
er/sie/es  beeilt   sich                       hij/zij/het haast zich    
wir               beeilen uns                      wij haasten ons
ihr                beeilt   euch                     jullie haasten je
sie/Sie       beeilen sich                      zij haasten zich/ u haast zich

Slide 27 - Diapositive

Vervoeg 'sich erinnern' (zich herinneren) in de 'du'-vorm
timer
0:20

Slide 28 - Question ouverte

Vervoeg 'sich leisten' (= zich veroorloven)
in de 'er'-vorm
timer
0:20

Slide 29 - Question ouverte

Vervoeg: 'sich waschen' (= zich wassen)
in de 'ich'-vorm
timer
0:20

Slide 30 - Question ouverte

1. Ich ziehe mir meine Jacke an
2. Ich ziehe mich an
Was ist der Unterschied zwischen den beiden Sätzen?

Slide 31 - Question ouverte

Maak zelf een zin met een Dativ en één met een Akkusativ:
Gebruik het werkwoord: sich waschen

Slide 32 - Question ouverte

2. Du ernährst ______immer so gesund!
A
mich
B
mir
C
dich
D
dir

Slide 33 - Quiz

1. Ich freue.... schon ........ die Prüfungswoche
A
mir über
B
mich auf
C
dir auf
D
dich über

Slide 34 - Quiz

Maak zelf een zin met een Dativ en één met een Akkusativ:
Gebruik het werkwoord: sich kämmen

Slide 35 - Question ouverte

Reflexive Verben
Ich wasche .......
Ich wasche ............. die Hände.
Du wäschst ............
Du wäschst ............ die Hände.
Er wäscht ............
Er wäscht ............. die Hände.

Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Diapositive

1.    putzen: ___________ du _________ die Zähne?
2.   entschuldigen: Ich ______  _____ für meine Verspätung.
3.    (an)ziehen: Ich ________  _______ die Jacke an.
4.    fürchten: ____________ du ______ vor der Dunkelheit?
5.    fühlen: Er __________ _____ nicht gut.
6.    freuen: Wir __________ _______ auf die Party.
7.    rasieren: Mick ___________ ________ den Bart.
8.    erkälten: Hoffentlich __________ ihr ______ nicht.

Slide 38 - Diapositive

Aufgaben besprechen
  • K3: L1:
  • S. 117 / Nr. 10- 12 besprechen
  • S. 122/ Nr. 1,4,5


timer
1:00

Slide 39 - Diapositive

Wiederholung Deutsch
- Stell dich auf Deutsch vor
- Konjugiere haben , sein, werden ( Präsens/ Präteritum)
- Konjugiere : wohnen, heißen, arbeiten, Modalverben
- Erzähle etwas über deine Familie/ Hobby/ Schule/ Ferien
- Fälle ( naamvallen): voorzetsel + ww


Slide 40 - Diapositive

Hausaufgaben
7./ 9. Dezember

  • Lernen Wörter K3: L1 + L2

Slide 41 - Diapositive

Slide 42 - Lien