3HV 29.Stunde 22

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

www.duits.de

Lernziel

Du kennst die Reflexive Verben ( wederkerende werkwoorden) und kannst sie anwenden

Programm

• Bonusaufgabe


• Aufgaben besprechen
• Grammatik
• Aufgaben machen


• HA
  

Welcher Fall?!

1. Ich suche ( een ) ________Geschenk  ( voor mijn _____________Eltern( mv.)

2. Wohnst du ( met zijn) _____________ Freundin (v.)

3. Ich helfe ( onze) ______________Nachbar(m.) im Garten.

4.Wir  laufen  ( langs het rivier ( Fluss (m.) ______________________

5. (Na de ) _________________Vorstellung(v.) gehen wir (naar huis) _________________________

Aufgaben besprechen

   S. 106/ Nr. 2,3,6  /  Nr. 4 ( Video)

Grammatik

S. 109 durchlesen

Leerdoelen bereikt?

kennen/kunnen

1. Je weet wat wederkerende werkwoorden zijn.
2. Je weet hoe je het wederkerend voornaamwoord vervoegt.
3. Je kunt aangeven wanneer je je 3e naamval bij wederkerende werkwoorden gebruikt. 

Een wederkerend werkwoord

heeft een wederkerend voornaamwoord,
zoals ‚zich‘ in het Nederlands.

Voorbeelden:
zich vergissen > ik vergis me

zich verheugen > hij verheugt zich

Wederkerende werkwoorden

'zich' wordt in het Duits:  sich
en past zich aan de persoon aan.

sich freuen > er freut sich

Wederkerende werkwoorden

Om de wederkerende werkwoorden te kunnen gebruiken,
moet je
 een werkwoord kunnen vervoegen.

Hoe ging dat ook alweer?

Een werkwoord in de o.t.t. vervoegen

Een werkwoord vervoegen:
                                  stam + (fe) E – ST – T – EN – T – EN

stam = hele werkwoord (= infinitief) min -en/-n

kommen: komm-

arbeiten: arbeit-

regnen: regn-

Wederkerend werkwoord 'sich beeilen" (zich haasten)

ich              beeile  mich                      ik haast me
du               beeilst dich                       jij haast je
er/sie/es  beeilt   sich                       hij/zij/het haast zich    

wir               beeilen uns                      wij haasten ons
ihr                beeilt   euch                     jullie haasten je
sie/Sie       beeilen sich                      zij haasten zich/ u haast zich

Vervoeg 'sich erinnern' (zich herinneren) in de 'du'-vorm

Vervoeg 'sich leisten' (= zich veroorloven)
in de 'er'-vorm

Vervoeg: 'sich waschen' (= zich wassen)
in de 'ich'-vorm

Aufgaben machen

          S. 110/ Nr. 7-12

SO besprechen

Hausaufgaben

7./ 9. Dezember

• Lernen Wörter K3: L1
  

5 Minuten Lernzeit

1. Dein Handy kommt in die Tasche

2. Setzt dich auf deinen Platz

3. Pak deinen Arbeitsbuch

                                                                      

                                                       In Ruhe lernen/lesen

K2: L4 + L5 + L6 +RM: L3

Lernziel

Wiederholung Grammatik : Naamvallen

Programm

• Rätsel
• Aufgaben besprechen
• Grammatik : Naamvallen
• Aufgaben machen
• HA
  

Welcher Vogel kann seinen eigenen Namen rufen?

Wiederholung Deutsch

- Stell dich auf Deutsch vor

- Konjugiere haben , sein, werden ( Präsens/ Präteritum)

- Konjugiere : wohnen, heißen, arbeiten, Modalverben

- Erzähle etwas über deine Familie/ Hobby/ Schule/ Ferien

- Fälle ( naamvallen): voorzetsel + ww

Aufgaben besprechen

• K3: L1:
• S. 112 / Nr. 1,2,3,6, 7 / Nr. 4 (Video) machen

Aufgaben machen

• K3: L1:
• S. 117 / Nr. 8- 12 machen

Hausaufgaben

7./ 9. Dezember

• Lernen Wörter K3: L1 + L2