quiz met verschillende begrippen, onderbouw

Deel 1 toets: woordenschat
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 7

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Deel 1 toets: woordenschat

Slide 1 - Diapositive

Kijk naar het plaatje. Kies het goede antwoord. 
We nemen een stukje van de film op

Slide 2 - Diapositive

1. Waar zie je de acteur?
A
antwoord A
B
antwoord B
C
antwoord C

Slide 3 - Quiz

2. Wat neemt de filmploeg op?
A
een affiche
B
een scène
C
een toneel

Slide 4 - Quiz

3. Wat gaat de motorrijder doen?
A
dwarsliggen
B
een grap uithalen
C
een stunt uitvoeren
D
grijnzen

Slide 5 - Quiz

4. Wat is een bijrol?
A
de belangrijkste rol
B
een minder belangrijke rol
C
een rol waarbij de acteur niets hoeft te zeggen

Slide 6 - Quiz

5. Wanneer ben je een meester in iets?
A
als je altijd oplet
B
als je heel goed bent in iets
C
als je wat hoort van iemand

Slide 7 - Quiz

6. 'Ik wil jullie iemand voorstellen. Dit is mijn nieuwe vriendin.' Welk woord hoort bij 'iemand voorstellen'?
A
glunderen
B
inleven
C
overdrijven
D
presenteren

Slide 8 - Quiz

7. Gwen gedraagt zich eigenaardig de laatste tijd. Wat is een ander woord voor 'eigenaardig'?
A
aandachtig
B
raar
C
stiekem

Slide 9 - Quiz

8. 'Ik ben een liefhebber van films.'
Hoe kun je deze zin anders zeggen?
A
Ik houd van films.
B
Ik kijk niet graag naar films.
C
Ik vergeet films snel.

Slide 10 - Quiz

9. Papa vindt het toneelstuk heel leuk. Welke zin past bij papa?
A
Hij is behulpzaam.
B
Hij prijst aan.
C
Hij is meegaand.

Slide 11 - Quiz

10. Wat voor werk doen mensen in 'een kantoor'?
A
dingen repareren
B
een toneelstuk opvoeren
C
met computers werken
D
spullen verkopen

Slide 12 - Quiz

11. Wie neemt een film op?
A
de acrobaat
B
de actrice
C
de cameraman

Slide 13 - Quiz

12. 'Wij willen u graag dit toneelstuk aanbevelen.'
Wat is 'iets aanbevelen'?
A
iets op een podium doen
B
met open mond naar iets kijken
C
per ongeluk iets eruit flappen
D
zeggen dat iets goed is

Slide 14 - Quiz

Deel 2 toets: taal verkennen

Slide 15 - Diapositive

1. Wat is in de volgende zin een zinsdeel?
'De vogel maakt een lange reis.'
A
reis
B
lange reis
C
een lange reis

Slide 16 - Quiz

De zin bestaat uit drie zinsdelen.
Welke twee nieuwe zinnen kun je maken met deze zinsdelen?
Maak een vraagzin en een nieuwe vertelzin.

Slide 17 - Diapositive

2. Maak een vraagzin en een nieuwe vertelzin.
De vogel / jaagt / op muggen.

Slide 18 - Question ouverte

De zin bestaat uit vier zinsdelen. 
Welke twee nieuwe zinnen kun je maken met deze zinsdelen?
Maak een vraagzin en een nieuwe vertelzin.

Slide 19 - Diapositive

3. Maak een vraagzin en een nieuwe vertelzin. Demi / ontdekt / een nest / in de schuur.

Slide 20 - Question ouverte

Kijk naar het plaatje. Welke zin kun je maken? Maak de zin langer.

Slide 21 - Diapositive

4. Sasja aait de poes. Waar aait Sasja de poes?
Sasja aait ...

Slide 22 - Question ouverte

5. Hajo gooit. Wat gooit Hajo?
Hajo gooit ....

Slide 23 - Question ouverte

6. Suus is bijna jarig. Op welke dag is Suus jarig?
Suus is jarig ...

Slide 24 - Question ouverte

Kijk naar het plaatje. 
Welk groepje van drie woorden past in de zin? 
Maak de zin af met een lidwoord, een bijvoeglijk naamwoord en een zelfstandig naamwoord. 

Slide 25 - Diapositive

7. De zeeman heeft ...
(lidwoord, bijvoeglijk naamwoord en
zelfstandig naamwoord toevoegen)

Slide 26 - Question ouverte

8. Een mier is ...
(lidwoord, bijvoeglijk naamwoord
en zelfstandig naamwoord toevoegen)

Slide 27 - Question ouverte

9. De man gooit ...
(lidwoord, bijvoeglijk naamwoord
en zelfstandig naamwoord toevoegen)

Slide 28 - Question ouverte

Waar zit het voorzetsel in de zin? Schrijf het woord op.

Slide 29 - Diapositive

10. Marleen zit op een stoel.
A
Marleen
B
zit
C
op
D
stoel

Slide 30 - Quiz

11. Een slinger hangt boven haar hoofd.
A
Een
B
slinger
C
hangt
D
boven

Slide 31 - Quiz

12. Pip mag naast haar zitten.
A
Pip
B
naast
C
haar
D
zitten

Slide 32 - Quiz

Einde van de toets!

Slide 33 - Diapositive