Introduction to English - 10

Introduction to English, Kim de Laaf
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Introduction to English, Kim de Laaf

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

last time....?

Slide 2 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Last time March 30th
- DIY: 07: Read between the lines
- Complete present perfect ex. 17
- Future ex. 18-21
- hulp ww 

Slide 3 - Diapositive

Today April 7th
+ Look at our planning
+ Revise the past few topics
+ ontkennend maken: ex.23- 27

Slide 4 - Diapositive

Taalblokken
- 0-meting R+L staat op dashboard (click SWEPVO) DO IT.
- Je 0-meting resultaat laat zien wat je mag overslaan op de leerroute voor reading & listening. 
- Je R&L leerroute maak je zelf buiten de lessen om.
- Tijdens de lessen maken we grammatica opdrachten.
- De test yourself+ assessments maak je zelf/ plan je bij mij in.
- Tijdens de les is er ruimte voor vragen .

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Water boils at 100 degrees.
A
Present perfect
B
Present continuous
C
Present simple
D
Past simple

Slide 6 - Quiz

Hele werkwoord/ SHIT; ww+s
I am doing the dishes right now.
A
Present simple
B
Present continuous
C
Present perfect
D
Past simple

Slide 7 - Quiz

Something is happening right now. (action)
Present simple:
A
I am walking to school.
B
They walked to school.
C
We have walked to school.
D
He walks to school.

Slide 8 - Quiz

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Present continuous:
A
We are eating lunch at the cafeteria.
B
They have eaten lunch at the cafeteria before.
C
She ate lunch at the cafeteria.
D
He has eaten lunch at the cafeteria.

Slide 9 - Quiz

Present continuous
1. aan te geven dat iets NU aan de gang is. Signaalwoorden zijn o.a: "now, at the moment, listen..." enz.
2. aan te geven dat je iets van plan bent. Meestal staat er bij wanneer je in de toekomst dat van plan bent.
3. irritatie aan te geven
Maak de present continuous door: vorm van 'to be' (am/is/are) + ww+ ing
Susanne is singing right now
I wrote a letter yesterday.
A
past perfect
B
present perfect
C
past simple
D
present continuous

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

I have lived here since 2017.
A
past perfect
B
present perfect
C
past simple
D
present continuous

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

They will always be friends.
A
future, you have proof this will happen.
B
future, you have no proof that this will happen.

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

We're going to move to Spain, the moving truck is already packed.
A
future, you have proof this will happen.
B
future, you have no proof that this will happen.

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

I will help you with your homework.


ex. 18-21

Slide 14 - Diapositive

Als je wilt zeggen dat iets nog gaat gebeuren, gebruik je de toekomende tijd.
Er zijn twee manieren om dat te doen: met will (Er is geen bewijs voor) 
of met am / is / are going to . (Hier is wel bewijs voor; iets staat vast te gebeuren)

► Will: I will help, you will talk, she will work -> Voorspelling waar je geen bewijs voor hebt.
> We are going to France, we have arranged our stay. 

Can you tell the difference?
Can I help you?
It may go wrong.
Could I offer you a drink?
May I ask you a question?
You should go home.
She must stop now


Slide 15 - Diapositive

mogen , kunnen en moeten . Dit noemen we hulpwerkwoorden . In het Engels heb je ook hulpwerkwoorden.
Een hulpwerkwoord gebruik je samen met een ander werkwoord, het hoofdwerkwoord.
De vorm van hulpwerkwoorden is altijd hetzelfde (dus geen –s bij he / she / it ).

Mogen: can/could may
Kunnen: can/ may/ could
Moeten: must/ have to.


Ontkenned maken
He will help you with your homework.->
She has got a cat.->
I can drive a car. ->
They walk to school every day.->
He drank all the milk.->
ex.23- 27

Slide 16 - Diapositive

ontkennend maken:
Zet 'not' achter het hulpwerkwoord ALS die in de zin staat:
'I have got a car' -> 'I have not got a car'
Staat er GEEN hulpwerkwoord in de zin:
Plaats je do (t.t.)/does (SHIT t.t.)/did v.t.) voor 'not'. 
Denk er om:
Houd de zin in de zelfde tijdvorm.
Als je hulpwerkwoord de tijd/ persoon aangeeft, gebruik je de hele vorm van het hoofwerkwoord:
SHIT-> doesn't have
v.t.-> did not drink 

Next time: April 14th
- DIY: Taalblokken 09:  In short…
- Schedule your Reading & Listening test with me for Friday.

- Together:  No class-> Make sure to finish Reading & Listening before taking the test!
- If you have any topics/ language / culture-related topics you would like to talk about, let me know :D

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions