week 19

Leg het volgende op je tafel:
iPad
werkboek
pen
oordopjes
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Leg het volgende op je tafel:
iPad
werkboek
pen
oordopjes

Slide 1 - Diapositive

Ivm Hemelvaart en vrije dag mogen de leerlingen 2 Flexuren minder maken. 

Slide 2 - Diapositive

raam
muur

Slide 3 - Diapositive

Was machst du heute/diese Woche?
  • Was machen wir diese Periode?
    - PO sprechen und schreiben
    - Leertoets periode 4 (Kapitel 7+8)
    - Lesefertigkeit
  • Welche Wörter wirst du in diesem Kapitel lernen?
    - Blooket
  • Kapitel 7: Paragraf A - Aufgabe 3
  • Kapitel 7: Paragraf B - Aufgabe 5 + 6

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Leertoets periode 4
Wat moet je kennen en kunnen voor de leertoets periode 4?
  • De woorden zoals in de lijsten staan aangegeven
  • Vraagwoorden (DN) je moet ze in zinnen kunnen plaatsen (K1 + K2)
  • Lidwoorden, bezittelijke voornaamwoorden in de 1e en 4e naamval (GEEN voorzetsels)
  • Leesvaardigheid zonder woordenboek (thema’s zijn van de hoofdstukken (wonen + (huis)dieren)

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Die Aufgaben: 3 + 5 + 6

Slide 8 - Diapositive

Hausboot
Nele und Leo sind Geschwister und wohnen auf einem Hausboot.

Höre die Geschichte an und mache Aufgabe 3.
Leben auf einem Hausboot

Slide 9 - Diapositive

"Aufräumen findet meine Mutter sehr wichtig. Wir haben nämlich nicht viel Platz in unserem Hausboot."

Slide 10 - Diapositive

Open vragen


Meerkeuzevragen

Slide 11 - Diapositive

9 Tipps / 9 Stichwörter
  1. Musik = muziek
  2. Licht = licht
  3. Müll = afval
  4.  Bett = bed
  5. Kleidung = kleding
  6. Gerümpel = rommel
  7. wegwerfen = weggooien
  8. Wo es gehört = waar het hoort
  9. eilig = haast

Slide 12 - Diapositive

6

Slide 13 - Vidéo

00:34
Wat is er allemaal in de buurt (in der Nähe) van de woning?

Slide 14 - Question ouverte

00:43
De keuken is groot en modern. Maar wat heeft de keuken niet?

Slide 15 - Question ouverte

00:47
Wat betekent hell?
A
groot
B
licht
C
donker
D
smal

Slide 16 - Quiz

01:07
Wat wordt NIET gezegd?
In de tuin kan ik ......
A
de was drogen
B
voetballen
C
met de hond spelen
D
barbecueën

Slide 17 - Quiz

01:11
Hoeveel slaapkamers heeft deze woning?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 18 - Quiz

01:33
Moeder vindt de badkamer groot. Wat bevalt haar echter niet?

Slide 19 - Question ouverte

Blooket

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

lidwoorden + zelfstandige naamwoorden
  • in het Nederlands kennen we 3 lidwoorden (de-het-een)
  • in het Duits kennen we er heel veel en noemen ze naamvallen
  • we gaan als eerste kijken naar DER-DIE-DAS-EIN-EINE
  • lidwoorden staan voor zelfstandige naamwoorden
  • zelfstandige naamwoorden hebben in het Duits een taalkundig geslacht (M-V-O-MV)

Slide 22 - Diapositive

M-V-O-MV
M = mannelijk = DER
V = vrouwelijk = DIE
O = onzijdig = DAS 
MV = meervoud = DIE


Hoe weet je of een zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud is?

Slide 23 - Diapositive

mannelijk:
  • mannelijke personen of dieren 

vrouwelijk:
  • vrouwelijke personen of dieren
  • de meeste woorden die eindigen op een -E
  • alle woorden die op -HEIT en -KEIT eindigen
  • alle woorden die op -SCHAFT en -UNG eindigen

onzijdig:
  • de meeste HET-woorden in het Nederlands
  • verkleinwoorden: alle woorden die eindigen op -LEIN en -CHEN

meervoud:
  • kijk goed of je te maken hebt met een meervoud

Slide 24 - Diapositive

mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
der
die
das
die
ein
eine
ein
-----
mein
meine
mein
meine
kein
keine
kein
keine
sein
seine
sein
seine
dein
deine
dein
deine
enz.
enz.
enz.
enz.

Slide 25 - Diapositive

_____ Onkel

de oom
A
der
B
die
C
das

Slide 26 - Quiz

_____ Tante

de tante
A
der
B
die
C
das

Slide 27 - Quiz

_____ Haus

een huis
A
ein
B
eine

Slide 28 - Quiz

_____ Einheit

de eenheid
A
der
B
die
C
das

Slide 29 - Quiz

_____ Männchen

het mannetje
A
der
B
die
C
das

Slide 30 - Quiz

_____ Schule

een school
A
ein
B
eine

Slide 31 - Quiz

_____ Kinder

de kinderen
A
der
B
die
C
das

Slide 32 - Quiz

Slide 33 - Diapositive