week 16: de lidwoorden

lidwoorden + zelfstandige naamwoorden
  • in het Nederlands kennen we 3 lidwoorden (de-het-een)
  • in het Duits kennen we er heel veel en noemen ze naamvallen
  • we gaan als eerste kijken naar DER-DIE-DAS-EIN-EINE
  • lidwoorden staan voor zelfstandige naamwoorden
  • zelfstandige naamwoorden hebben in het Duits een taalkundig geslacht (M-V-O-MV)
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

lidwoorden + zelfstandige naamwoorden
  • in het Nederlands kennen we 3 lidwoorden (de-het-een)
  • in het Duits kennen we er heel veel en noemen ze naamvallen
  • we gaan als eerste kijken naar DER-DIE-DAS-EIN-EINE
  • lidwoorden staan voor zelfstandige naamwoorden
  • zelfstandige naamwoorden hebben in het Duits een taalkundig geslacht (M-V-O-MV)

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

M-V-O-MV
M = mannelijk = DER
V = vrouwelijk = DIE
O = onzijdig = DAS 
MV = meervoud = DIE


Hoe weet je of een zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud is?

Slide 3 - Diapositive

mannelijk:
  • mannelijke personen of dieren 

vrouwelijk:
  • vrouwelijke personen of dieren
  • de meeste woorden die eindigen op een -E
  • alle woorden die op -HEIT en -KEIT eindigen
  • alle woorden die op -SCHAFT en -UNG eindigen

onzijdig:
  • de meeste HET-woorden in het Nederlands
  • verkleinwoorden: alle woorden die eindigen op -LEIN en -CHEN

meervoud:
  • kijk goed of je te maken hebt met een meervoud

Slide 4 - Diapositive

mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
der
die
das
die
ein
eine
ein
-----
mein
meine
mein
meine
kein
keine
kein
keine
sein
seine
sein
seine
dein
deine
dein
deine
enz.
enz.
enz.
enz.

Slide 5 - Diapositive

_____ Onkel

de oom
A
der
B
die
C
das

Slide 6 - Quiz

_____ Tante

de tante
A
der
B
die
C
das

Slide 7 - Quiz

_____ Haus

een huis
A
ein
B
eine

Slide 8 - Quiz

_____ Einheit

de eenheid
A
der
B
die
C
das

Slide 9 - Quiz

_____ Männchen

het mannetje
A
der
B
die
C
das

Slide 10 - Quiz

_____ Schule

een school
A
ein
B
eine

Slide 11 - Quiz

_____ Kinder

de kinderen
A
der
B
die
C
das

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Diapositive