1.1 Wat is economie?

• Economie
• Middelbare school
• vmbo lwoo, b, k
• Leerjaar 2

Hoofdstuk 1

Economie is meer dan geld

Paragraaf 1.1 

Wat is economie?

Economie

Leerdoelen

Je leert in deze paragraaf:

• waar economie over gaat (opdracht 1, 2).
  
• voorbeelden van wat economie met jou te maken heeft (opdracht 3,4).
  
• hoe bedrijven en de overheid met de economie te maken hebben (opdracht 5, 6, 7)
  
• hoe je een geldbedrag op de juiste manier noteert (opdracht 8, 9, 10).
  

Keuzes maken

Behoeften => Alles wat je nodig hebt of graag wilt hebben.

Geld nodig

Keuzes maken: wat is voor jou het belangrijkst?

Economie gaat dus ook over het maken van de juiste keuzes.

Kun je alles krijgen waar je behoefte aan hebt? Leg uit waarom wel/niet.

Koop je wat je wilt?

Consumeren => als je iets koopt voor je eigen behoeften.

Jij bent dan een consument.

Consument => iemand die iets koopt voor eigen behoeften. 

Consumeren kost geld. 

Als je niet genoeg geld hebt om in al je behoeften te voorzien, dan moet je kiezen. Wat koop je wel en wat koop je niet?

Als je iets koopt voor eigen gebruik, dan ben je een

1. producent
2. consument

Hoe kom jij aan geld om iets te kopen?

Geef hier een voorbeeld waarbij jij een keuze moest maken tussen jouw behoeften.

Bedrijven en de overheid 

Producenten => winkels, webshops en bedrijven die een product verkopen of iets voor je doen.

Producenten maken ook keuzes:

•  Wat voor producten willen ze verkopen?
• Voor welke prijs?

Producenten verdienen geld door iets te verkopen.

Ook de mensen die bij hen werken verdienen geld. 

Bedrijven verdienen geld door iets te

1. maken
2. verkopen
3. kopen

Producenten hebben mensen nodig die bij hen werken. Deze mensen kunnen hiermee geld

1. verdienen
2. betalen

Bedrijven en de overheid 

In het nieuws gaat het vaak over wetten en regels die de overheid maakt en economie.

Overheid => maakt wetten en regels:

• Hoe hoog is het loon?
•  Hoe hoog zijn de uitkeringen?
• Hoeveel belasting moeten mensen betalen?

Als deze regel/wetten veranderen, kan dat gevolgen hebben. 

Bedenk een situatie waarbij het gevolgen heeft als de overheid haar regels verandert.

Kinderbijslag

Ouders van kinderen onder de 18 jaar krijgen van de overheid kinderbijslag. 

Voor ieder kind ontvangen zij ieder kwartaal (= 3 maanden) een bedrag. Hoe hoog het bedrag is hangt af van de leeftijd van het kind. 

0 t/m 5 jaar      € 261,70

6 t/m 11 jaar     € 317,77

12 t/m 17 jaar   € 373,85

Bij welke leeftijd van een kind ontvang je de meeste kinderbijslag?

1. 0 t/m 5 jaar
2. 6 t/m 11 jaar
3. 12 t/m 17 jaar

Geldbedragen opschrijven

Bij geld bedragen schrijf je het €-teken op en daarachter het bedrag => €5,00

Tussen de helen en decimalen schrijf je een komma, maar op de rekenmachine is dit een punt

Een geldbedrag noteer je met 2 cijfers (decimalen) achter de komma => €5,95

Als een bedrag in hele euro’s is, hoeft er niets achter te staan => €2 / €2,- / €2,00

Bij duizendtallen noteer je een punt op 3 plaatsen van achteren => €88.200 => op je rekenmachine moet je deze punt niet intoetsen!

Check leerdoelen

Je kunt nu:

• uitleggen waar economie over gaat (opdracht 1, 2).
  
• voorbeelden geven hoe jijzelf met economie te maken hebt (opdracht 3,4).
• uitleggen dat bedrijven en de overheid met de economie te maken hebben (opdracht 5, 6, 7)
• een geldbedrag op de juiste manier noteren (opdracht 8, 9, 10).
  

Wat heb je geleerd?

Wat vond je moeilijk?

Aan de slag

Maak nu paragraaf 1.1 => opdracht 1 t/m 10 op blz. 10 t/m 13

Meer oefenen => maak de herhalingsopdrachten op blz. 36/37

Meer uitdaging => Maak de plusopdrachten op blz. 38/39

Meer praktijk => Ga naar Pincode online (SOM) => maak de keuzeopdrachten

Nakijken

Paragraaf 1.1

Blz. 10 t/m 13

Opdracht 1

a) Te weinig tijd

b) Eigen keuze

c) Geen extra geld

d)Huiswerk maken

e) Voldoende slaap

Opdracht 2

a) Wat vind ik mooi? Hoeveel geld wil ik hieraan besteden? Bij welke winkel ga ik de bril kopen?

b) De merkloze bril =>  goedkoper en zelfde kwaliteit

Opdracht 3

a) Consument - behoeften

b) Goed kunnen zien - een bril

c) Ja, zodra hij de bril koopt

Opdracht 4

a) Zakgeld, werk, verjaardagsgeld.

b) 1 - 58%       2 - meer

c) Eigen antwoord

Opdracht 5

1) consument

2) producenten - verkopen

3) overheid

Opdracht 6

1) Producenten - consumenten

2) Producenten - verdienen

Opdracht 7

a) Per kwartaal € 373,85

     Per maand € 373,85 /3 = € 124,616667 = € 124,62

b) € 373,85 + € 373,85 + € 317,77 = € 1.065,47

Opdracht 8

a) €15 / €15,- / €15,00

b) €260 / €260,- / €260,00

c) €200,60

Opdracht 9

€6,49

€17,50

€8,50

€143.312

€131,65

€17.582.493

Opdracht 10

a) Boven: miljoen   -   Onder: duizend

b) 16 miljoen 255 duidend 499 euro