Voorzetsel (tijd en plaats)

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 5

Voorzetsels

Voorzetsel

Een voorzetsel zegt WAAR

 iets of iemand is

(de plaats van iets)

• ...naast het huis.
• ...in de boom.

Waar dient een voorzetsel voor?

Een voorzetsel geeft vaak een plaats (waar) of een tijd (wanneer) aan.

Voorbeelden: 

• De pen ligt op tafel. 
  
• We spelen na het eten. 

Wat is het voorzetsel in deze zin:


“Mijn boek ligt nog op het bureau.”

1. Boek
2. Ligt
3. Op
4. Bureau

Zet het juiste voorzetsel in de zin.

Ben jij bang ..................... spinnen?

op

achter

voor

bij

tegen

aan

Wat is het voorzetsel in deze zin:


“Tijdens de wedstrijd was iedereen stil.”

1. Tijdens
2. De
3. Wedstrijd
4. Was

We kijken samen naar voetbal op de televisie

Sleep het vinkje naar het voorzetsel

Zet het juiste voorzetsel in de zin.

Is jouw voetbaltrainer ook zo trots .......... zijn team?

op

achter

met

bij

tegen

aan

Welk voorzetsel past in deze zin:

“... we naar school gaan, eten we eerst onze boterham op.”

1. Na
2. Op
3. Als
4. Voor

Zet het juiste voorzetsel in de zin.

Hij schopt de bal ..................... de goal?

op

achter

in

bij

tegen

aan

Welk voorzetsel past in deze zin:

“Ik speel in de tuin, ... ons huis.”

1. Tussen
2. In
3. Achter
4. Op

Zet het juiste voorzetsel in de zin.

Doe jij cola ..................... een glas?

op

achter

in

bij

tegen

aan

Welke van deze woorden is GEEN voorzetsel?

1. Huis
2. Tussen
3. Na
4. Tijdens

Zet het juiste voorzetsel in de zin.

De prullenbak staat ..................... de grote kast?

op

achter

naast

bij

tegen

aan

Welke van deze woorden is GEEN voorzetsel?

1. Rond
2. Binnen
3. Vanaf
4. Het

Zet het juiste voorzetsel in de zin.

Opa heeft kaas ..................... zijn boterham?

in

achter

op

bij

tegen

aan

Hoe was de les over voorzetsels?
Ik weet wat voorzetsels zijn.

😒🙁😐🙂😃