Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Planning
Planning laatste weken
Koppeling Lessonup klas
Klaarwerk
Herhaling lezen
Slide 2 - Diapositive
Planning laatste weken
Week 1 Herhaling lezen
Week 2 Oefeningen lezen --> Mevrouw van der Zanden (3k2 en 3k5)
Week 3 Leestoets
Week 4 --> Quiz
Slide 3 - Diapositive
Koppeling Lessonup
Waarom? Volgend jaar altijd toegang tot alle PowerPoints Online toetsen + Extra oefeningen?
Ga naar Lessonup.app
Klik registreren en registreer met je schoolmail!
Kies een wachtwoord dat je kunt onthouden!
Gebruik je eigen naam!
Voer de klassencode in
Slide 4 - Diapositive
Klaarwerk
Waarom? Niet eerder weg Geen spullen uitlenen --> eigen pen + opdracht! Geen telefoons of laptops
Neem iets mee om te doen als je klaar bent. - Leren/huiswerk ander vak - Tekenspullen + papier - Leesboek/stripboek - Iets anders zonder telefoon of laptop
Slide 5 - Diapositive
Spullen mediatheek
Inleveren in doos op bureau
Naar kluis? Beneden aan iemand vragen of dit mag bij binnenkomst
Slide 6 - Diapositive
Herhaling lezen
In teksten hebben zinnen en alinea’s met elkaar te maken. Ze houden verband met elkaar. Aan een signaalwoord zie je met welk verband je te maken hebt. Die woorden helpen je een tekst beter te begrijpen. Er zijn verschillende soorten verbanden.
Slide 7 - Diapositive
Herhaling lezen
Tekst verbanden en signaalwoorden Voorbeeld --> bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, neem nou, onder andere. - Sommige mensen houden juist van actieve vakanties. Zo gaan steeds meer vakantiegangers fietsen, wintersporten, diepzeeduiken of bergbeklimmen.
Slide 8 - Diapositive
Herhaling lezen
Tekst verbanden en signaalwoorden Oorzaak-gevolg --> daardoor, doordat, de oorzaak hiervan is, waardoor, ten gevolge van. - Doordat de brug open was, kwam Peter te laat op zijn werk. Oorzaak: brug open. Gevolg: Peter komt te laat.
Slide 9 - Diapositive
Herhaling lezen
Tekst verbanden en signaalwoorden Opsomming --> ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, ten slotte, en.
Je kunt een opsomming ook herkennen aan streepjes (–), dots (•), getallen (1, 2, 3) of een dubbele punt (:) - Voor een cake heb je nodig: bloem, boter, suiker, een ei en bakpoeder.
Slide 10 - Diapositive
Herhaling lezen
Tekst verbanden en signaalwoorden Tegenstelling --> tegenover, maar, hoewel, echter, toch, aan de ene kant … aan de andere kant.
- De oude achtbaan is niet heel mooi, maar hij gaat wel ontzettend hard.
Slide 11 - Diapositive
Herhaling lezen
Mening, argument en conclusie
Mening
Een schrijver kan opschrijven wat hij van iets vindt of hoe hij ergens over denkt. Hij geeft dan zijn mening.
Met een mening kun je het eens of oneens zijn.
Een mening herken je soms aan signaalwoorden, zoals: ik vind, volgens mij, naar mijn mening, ik denk.
Bijvoorbeeld: Ik vind afval scheiden belangrijk.
Slide 12 - Diapositive
Herhaling lezen
Mening, argument en conclusie
Argument
Als een schrijver uitlegt waarom hij iets vindt, geeft hij een argument.
Een argument herken je aan signaalwoorden zoals: want, omdat, namelijk, immers.
Bijvoorbeeld: Ik vind afval scheiden belangrijk (mening), want dan kunnen de grondstoffen hergebruikt worden (argument).
Slide 13 - Diapositive
Herhaling lezen
Mening, argument en conclusie
Conclusie
Als een schrijver alle argumenten heeft gegeven, trekt hij aan het eind vaak een conclusie. De schrijver kan dan kort zijn mening en argumenten herhalen.
Je herkent een conclusie aan signaalwoorden zoals: dus, concluderend, dat betekent.
Slide 14 - Diapositive
Herhaling lezen
Mening, argument en conclusie
Conclusie
Bijvoorbeeld:
Als je je afval scheidt, is dat dus goed voor het milieu, omdat je dan zuinig bent met grondstoffen en energie. Daarom vind ik dat iedereen zijn afval zou moeten scheiden.
Slide 15 - Diapositive
Wat is geen signaalwoord voor een tegenstellig
A
maar
B
ook
C
toch
D
echter
Slide 16 - Quiz
Hoe kun je een opsomming herkennen?
Slide 17 - Carte mentale
Welk tekstverband hoort bij de volgende signaalwoorden: doordat, door, daardoor, dus, zodat, hierdoor
A
voorbeeld
B
opsomming
C
tegenstelling
D
oorzaak-gevolg
Slide 18 - Quiz
Noem 1 signaalwoord van een voorbeeld.
Slide 19 - Question ouverte
Koppel de signaalwoorden aan het goede tekstverband.
Voorbeeld
Opsomming
Oorzaak-gevolg
Tegenstelling
toch
bijvoorbeeld
en
doordat
verder
maar
zoals
dus
Slide 20 - Question de remorquage
Feit of mening? Als op school de bel gaat, is de les begonnen of afgelopen.
A
feit
B
mening
Slide 21 - Quiz
Feit of mening? Ik vind het raar om leraren met 'u' aan te spreken.
A
feit
B
mening
Slide 22 - Quiz
Feit of mening? Als je niet kunt leren, kun je toch een leuke baan krijgen.
A
feit
B
mening
Slide 23 - Quiz
Welk argument zou jij geven bij: Sporten is gezond, ....
Slide 24 - Question ouverte
Welk argument zou jij geven bij: Ik vind het belangrijk mijn huiswerk goed te maken, ....