herhaling lezen

Lezen 1.3 en 2.3 - 3 basis
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Lezen 1.3 en 2.3 - 3 basis

Slide 1 - Diapositive

Verband: opsomming
Signaalwoorden: allereerst, ten eerste, ten tweede, ook, bovendien, daarnaast, verder, vervolgens, tot slot

Max is dol op sporten. Hij kan goed wielrennen, maar hij is ook een prima zwemmer. Bovendien loopt hij regelmatig hard.

Slide 2 - Diapositive

Welk signaalwoord geeft een opsomming aan?

Ik heb geen zin in school. Verder vind ik het jammer dat de vakantie voorbij is.

Slide 3 - Question ouverte

Verband: tegenstelling
Signaalwoorden: maar, daarentegen, echter, toch, integendeel

De weerman vertelde dat het vandaag mooi weer zou worden, maar het regende heel erg hard.

Slide 4 - Diapositive

Welk signaalwoord geeft een tegenstelling aan?

De vakantie duurde twee weken. Toch vond ik dat te kort.

Slide 5 - Question ouverte

Verband: conclusie
Signaalwoorden: dus, kortom

Het is dus niet zo moeilijk om een voldoende voor de toets te halen als je leert.

Slide 6 - Diapositive

Welk signaalwoord geeft een conclusie aan?

Kortom, we hebben best lang vakantie.

Slide 7 - Question ouverte

Verband: oorzaak - gevolg
Signaalwoorden: doordat, hierdoor, met als gevolg

De trein was vertraagd. Hierdoor kwam ze te laat.


Slide 8 - Diapositive

Welk signaalwoord geeft oorzaak-gevolg aan?

De straat is ondergelopen doordat het hard geregend heeft.

Slide 9 - Question ouverte

Verband: voorbeeld
Signaalwoorden: bijvoorbeeld, een voorbeeld (hier)van is, zo, zoals, ter illustratie

In de natuur komen verschillende slangen voor, zoals adders en ratelslangen.

Slide 10 - Diapositive

Welk signaalwoord geeft een voorbeeld aan?

Tijdens gym doen we verschillende sporten. Zo voetballen we soms, maar moeten we ook hardlopen en turnen.

Slide 11 - Question ouverte

Verband: reden
Signaalwoorden: want, omdat, daarom, vanwege, immers, namelijk

Ik vind dat we een huiswerkvrije school moeten krijgen, want dan hoef je thuis niets meer voor school te doen.

Slide 12 - Diapositive

Welk signaalwoord geeft een reden aan?

Ik heb geen zin om te fietsen, omdat het regent.

Slide 13 - Question ouverte

Slide 14 - Diapositive

Deze les uitleg: Tekstdoelen en tekstsoorten
Elke tekst wordt geschreven met een doel: een tekstdoel.
De schrijver wil iets bereiken.
Tekstdoelen:
  • activeren
  • amuseren
  • overhalen
  • waarschuwen
  • informeren
  • instrueren
  • overtuigen
Zo vind je het tekstdoel:
  • Wat is het belangrijkste wat wil de schrijver met de tekst bereiken?
  • Wat voor tekstsoort is het? Krantenbericht? Gebruiksaanwijzing? Stripverhaal?


Slide 15 - Diapositive

Het tekstdoel kan zijn: informeren, overtuigen, activeren of amuseren. Wat is het doel van een nieuwsbericht?

Slide 16 - Question ouverte

Wat is het doel van een gebruiksaanwijzing bij een doosje medicijnen?
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 17 - Quiz

Wat is het doel van een advertentie waarin reclame wordt gemaakt voor een wasmiddel.
A
informeren
B
overtuigen
C
amuseren
D
overhalen

Slide 18 - Quiz

hoofdzaken
bijzaken
belangrijke informatie in de tekst,  vaak de 1e of de laatste zin
vaak een uitleg of een voorbeeld, extra info dat je kunt weglaten.

Slide 19 - Question de remorquage

De hoofgedachte van een tekst is in 1 zin samenvatten waar de tekst over gaat.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quiz


Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte = ?
A
Man vindt vogelspin in fruit; dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.

Slide 21 - Quiz

Wat is
“Activeren”
A
Informatie geven
B
Je overhalen iet te doen
C
Iets zeggen
D
Instructie geven

Slide 22 - Quiz

activeren?
A
recensie
B
moppenpagina
C
reclametekst
D
krantenbericht

Slide 23 - Quiz


                  Welke zin hieronder zou in een activerende tekst kunnen staan?
Activerend
A
Ik vind dat heel goed.
B
Meld je aan!

Slide 24 - Quiz

Wat is GEEN activerende tekst?
A
aankondiging van concert
B
nieuwsbericht over verkiezingen
C
advertentie van telefoonabonnement
D
reclamefolder van een supermarkt

Slide 25 - Quiz

In deze advertentie wordt een argument gegeven voor het scheiden van afval. Wat is er mis met dit argument?

Slide 26 - Question ouverte

Met 'beeld en opmaak' bij een tekst bedoelen we:
A
Het gebruik van plaatjes bij de tekst
B
Gebruik van verschillende letters en kleur
C
inleiding, kern en slot van een tekst
D
De verdeling van de tekst over de bladzijde

Slide 27 - Quiz

Hoe kom je achter de bedoeling van de schrijver? Waar vind je die in de tekst?

Slide 28 - Question ouverte

Hoe kom je achter de bedoeling van de schrijver? Waar vind je die in de tekst?

Slide 29 - Question ouverte

Slide 30 - Diapositive

Feit of mening?

Jan werkt erg hard.
A
feit
B
mening

Slide 31 - Quiz

Feit of mening?

Hij leert twee uur per dag.
A
feit
B
mening

Slide 32 - Quiz

Feit of mening?

Amsterdam is mooier dan Rotterdam.
A
feit
B
mening

Slide 33 - Quiz

Feit of mening?

Nederlands is leuker dan Engels.
A
feit
B
mening

Slide 34 - Quiz

Feit of mening?

In klas 1GS zitten 23 leerlingen.
A
feit
B
mening

Slide 35 - Quiz

Noteer een feit over jezelf.

Slide 36 - Question ouverte

Noteer een zin met een mening.

Slide 37 - Question ouverte

Feit of mening?

De lessen zijn heel divers.
A
feit
B
mening

Slide 38 - Quiz

Feit of mening?

De praktijklessen waren leuk en enorm leerzaam.
A
feit
B
mening

Slide 39 - Quiz