Introductieles

• NT2
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

Disk thema 4 

Wonen

Wonen

Opdracht

Je krijgt met z'n tweeën een tekening van een huis. 

Je gaat zoveel mogelijk woorden in het huis schrijven bij de dingen die je ziet. 

Je mag je boek en internet gebruiken. 

Nieuwe woordjes

Doe goed mee!

Schrijf de woordjes op in je Woordenschrift. 

afwassen

Met water schoonmaken

Als jij de borden afwast, zal ik ze afdrogen.

Na het eten wassen we samen af.

de bank

een meubel waarop je met meer personen kunt zitten.

Vanavond kijken we samen op de bank naar de televisie.

het bureau

een tafel om aan te schrijven of te werken.

Ali maakt zijn huiswerk altijd aan zijn bureau.

de buurman - 

de buurvrouw-de buren

de man - vrouw - mensen die naast je woont / wonen

De buurman kwam vragen of we even wilden helpen.

het schilderij

een kunstwerk dat door een schilder is gemaakt

Aan de muur hangt een schilderij van een landschap.

De Nachtwacht is een beroemd schilderij.

het bureau

de buurman

de bank

afwassen

het schilderij

Wat is dit?

1. de bank
2. de tafel
3. het bureau
4. het kantoor

Wat is dit?

1. de bank
2. het bureau
3. het hout
4. binnenkort

Maak een zin met
"de bank"

het hout

materiaal waaruit bomen bestaan

Deze kast is van hout gemaakt.

de droom

wat je in gedachten beleeft als je slaapt

Vannacht had ik een droom. Ik droomde dat ik kon vliegen.

het gordijn

 

stuk stof dat voor het raam hangt

Als het donker wordt, doen we de gordijnen dicht.

de natuur

 

alles om je heen wat niet door mensen gemaakt is

Als ik vrij heb, wandel ik graag in de natuur.

de douche

 

ding met gaatjes waar water uit komt

Na het sporten ga ik altijd onder de douche.

Deze jongen is aan het.....

1. bomen
2. dromen
3. lopen
4. domen

het gordijn

de douche

de natuur

de droom

het hout

Maak een zin met
"(de) douche".

Deze tafel is gemaakt van....

1. plastic
2. goud
3. papier
4. hout

Wat is dit?

Maak de zin af:
Ik wandel graag ..............

1. onder de douche
2. op de kast
3. achter de bank
4. in de natuur

huren

 

geld betalen om iets van iemand anders te gebruiken 

Mijn ouders huren ons huis.

Op vakantie huur ik altijd een auto.

de woning

 

een gebouw dat bedoeld is om in te wonen

Het is in deze tijd moeilijk om een woning te vinden.

Het stel is op zoek naar een woning.

de verdieping

 

de ruimte tussen de vloer en het plafond in een gebouw

De flat heeft tien verdiepingen.

De badkamer is op de tweede verdieping.

binnenkort

snel / binnen korte tijd

Binnenkort gaan we verhuizen.

S N E L

binnenkort

de woning

huren

de reclame

de verdieping

Binnenkort is.......

1. Nog heel lang niet
2. nooit
3. gisteren
4. snel

Wat is GEEN woning

1. een winkel
2. een huis
3. een flat
4. een villa

Maak de zin af:
Die flat heeft tien ...........

1. huizen
2. verdiepingen
3. buren
4. gordijnen

Maak oefening 1, 2 en   

3 op bladzijde 31 en 32 

van je boek.