Lezen & Luisteren 2.2 In de praktijk Instructieve teksten, Donder en bliksem (lezen)

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 2

Centraal examen Lezen & Luisteren 2F

Wat gaan we vandaag doen?

• Nieuwe theorie: 2.1 Instructieve teksten lezen 2F.
• Klassikaal oefenen: lezen van een instructieve tekst

Doel

Je herkent de opbouw van een instructie en weet hoe je een instructie moet gebruiken.

Dit krijg je van mij op papier

We bespreken de vragen na in LessonUp

Examenopdracht 2F

1. Wat is het belangrijkste doel van de tekst (alinea 1)?

1. De schrijver wil de lezer informeren over onweer.
2. De schrijven wil de lezer waarschuwen voor onweer.
3. De schrijver wil de lezer overtuigen dat onweer gevaarlijk is.

2. Waardoor ontstaat elektrische lading in een wolk (alinea 2)?

1. Door de afkoeling van de opstijgende lucht.
2. Door de snelle opstijging van lucht bij warm en vochtig weer.
3. Door de botsing van koude ijsdeeltjes en warme waterdruppels.

3. Welke uitspraak is waar op basis van alinea 3?

1. De aarde doet eigenlijk dienst als een soort bliksemafleider.
2. Onweerswolken hebben een terugslag in de vorm van blikseminslagen.
3. Een bliksemflits bestaat eigenlijk ut twee flitsen.

4. Waarom loop je als wandelaar in een vlak gebied een groter risico dat de bliksem jou treft (alinea 4)?

1. Een echte verklaring is daar niet voor, want als er een kerk of boom staat slaat de bliksem daar in.
2. Bliksem zoekt de weg van de minste weerstand; dat is het hoogste punt.
3. Bliksem slaat nooit in de grond in, dus is de kans dat het jou treft als snel groter dan nul.

5. Wat is het verband tussen alinea 5 en de rest van de tekst?

1. Alinea 5 introduceert deel twee van de tekst, namelijk wat je moet doen als je in een onweersbui belandt.
2. Alinea 5 begint een nieuw deelonderwerp, namelijk de onvoorspelbaarheid van onweer.
3. Alinea 5 is een samenvatting van alinea 1 t/m 4 en introduceert het onderwerp van de tekst nog een keer

6. Wat maakt volgens alinea 5 dat de buienradar niet altijd accuraat is?

1. Het blijven voorspellingen; dat zijn nooit zekerheden.
2. Onweersbuien kunnen zich snel ontwikkelen.
3. De techniek is nog niet voldoende ontwikkeld.

7. De slotalinea begint met ‘Hoewel’. Wat geeft dat signaalwoord aan?

1. Nu volgt de conclusie.
2. Er komt iets wat in tegenspraak is met de voorafgaande alinea.
3. Deze alinea maakt deel uit van een langere opsomming.

8. Wat is de belangrijkste functie van de slotalinea?

1. geruststellen
2. samenvatten
3. waarschuwen

9.a Waar of niet waar?

Je moet hard doorfietsen, als het onweert.

1. niet waar
2. waar

9.b Waar of niet waar?

Het heeft geen zin de buienradar te raadplegen.

1. niet waar
2. waar

9.c Waar of niet waar?

Het is niet erg waarschijnlijk dat je ooit getroffen wordt door bliksem.

1. niet waar
2. waar

9.d Waar of niet waar?

In de buurt van metaal loop je meer kans getroffen te worden door bliksem.

1. niet waar
2. waar

9.e Waar of niet waar?

Zolang het (nog) niet regent, loop je geen gevaar bij onweer.

1. niet waar
2. waar

9.f Waar of niet waar?

Een boom biedt geen veilige schuilplaats bij onweer.

1. niet waar
2. waar

9.g Waar of niet waar?

Bij hevig onweer moet je onmiddellijk je boot verlaten en naar de kant zwemmen.

1. niet waar
2. waar

10. Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?

1. Bliksem zoekt de weg van de minste weerstand en zal doorgaans op het hoogste punt inslaan.
2. Je loopt nauwelijks risico bij onweer, als je bepaalde veiligheids-maatregelen in acht neemt.
3. Hoe voorzichtig je ook bent, je kunt altijd verzeild raken in onweer.

Aan de slag!