Proeftoets 3 Havo blok 2
1 / 28
La durée de la leçon est: 30 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Noteer of de zin nevenschikkend of onderschikkend
is.
Nadat iedereen het woord had gekregen, sloot de voorzitter de vergadering,
is.
Nadat iedereen het woord had gekregen, sloot de voorzitter de vergadering,
A
nevenschikkend
B
onderschikkend
Slide 2 - Quiz
Noteer of de zin nevenschikkend of onderschikkend
is.
Zullen we gaan hardlopen of wil je liever fietsen?
is.
Zullen we gaan hardlopen of wil je liever fietsen?
A
nevenschikkend
B
onderschikkend
Slide 3 - Quiz
Ik heb ruzie met mijn vriendin, want ik ben haar verjaardag vergeten.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend
Slide 4 - Quiz
Lees de zin hieronder. Maak van deze zin twee samengestelde zinnen:
a één met een nevenschikkend voegwoord
b één met een onderschikkend voegwoord
Ik zal je mailen.
Slide 5 - Question ouverte
Noteer de bijvoeglijke bijzin.
De schoenen die ik gisteren gekocht heb, zijn te krap.
De schoenen die ik gisteren gekocht heb, zijn te krap.
A
De schoenen
B
die ik gisteren gekocht heb
C
De schoenen die ik gisteren gekocht heb
D
De schoenen zijn te krap
Slide 6 - Quiz
Noteer de bijvoeglijke bijzin
Het bericht over het schoolfeest dat niet doorgaat kwam als een verrassing.
Het bericht over het schoolfeest dat niet doorgaat kwam als een verrassing.
A
het schoolfeest dat niet doorgaat
B
Het bericht kwam als een verrassing.
C
dat niet doorgaat
D
over het schoolfeest
Slide 7 - Quiz
Noteer de bijvoeglijke bijzin.
De nieuwe supermarkt die in de stad geopend is, heeft veel verse producten
A
De nieuwe supermarkt heeft veel verse producten
B
nieuwe, verse
C
De supermarkt in de stad
D
die in de stad geopend is
Slide 8 - Quiz
Noteer het betrekkelijke voornaamwoorden
Noteer ook het antecedent. Als het ingesloten is, noteer je dat.
1 De zanger die nu op gaat treden, kennen jullie allemaal.
2. Wie een koekje wil, moet in de rij gaan staan.
Noteer ook het antecedent. Als het ingesloten is, noteer je dat.
1 De zanger die nu op gaat treden, kennen jullie allemaal.
2. Wie een koekje wil, moet in de rij gaan staan.
Slide 9 - Question ouverte
Hij heeft haar altijd gouden bergen … (beloven), maar nu … (geloven) ze hem niet meer.
A
belooft, gelooft
B
belooft, geloofd
C
beloofd, gelooft
D
beloofd, geloofd
Slide 10 - Quiz
… (Worden) je broer later fysiotherapeut of wil hij liever gymleraar worden?
A
word
B
wordt
Slide 11 - Quiz
Iedereen die wel eens … (verbranden) is, weet hoeveel pijn je dan … (lijden).
A
verbrandt, lijd
B
verbrand, lijdt
C
verbrand, lijd
D
verbrandt, leed
Slide 12 - Quiz
Ik heb vanmiddag … (surfen) en daarna met mijn vrienden … (chatten).
A
gesurfd, gechat
B
gesurfdt, gechatt
C
gesurft, gechat
D
surften, chatten
Slide 13 - Quiz
Meervoud van een zelfstandig naamwoord
Welke is juist?
A
kopie - kopieën
B
kopie - kopiën
Slide 14 - Quiz
Wat is het meervoud van alinea?
A
alineas
B
alinea's
Slide 15 - Quiz
Wat is het verkleinwoord van taxi?
Slide 16 - Question ouverte
Welk tekstverband zie je?
Als het morgen mooi weer is, gaan we naar de stad.
Als het morgen mooi weer is, gaan we naar de stad.
A
voorwaarde
B
reden
C
conclusie
D
opsomming
Slide 17 - Quiz
Welk tekstverband zie je?
De docent is vandaag ziek, dus de les gaat vandaag niet door.
De docent is vandaag ziek, dus de les gaat vandaag niet door.
A
opsomming
B
conclusie
C
voorwaarde
D
samenvatting
Slide 18 - Quiz
Slide 19 - Vidéo
Slide 20 - Diapositive
Slide 21 - Lien
Geef de hoofdgedachte van deze tekst.
A
In Europa eten ze geen insecten
B
Je kan beter insecten eten dan vlees
C
Insecten eten is gezond en beter voor het milieu.
D
Insecten eten is gezond
Slide 22 - Quiz
Slide 23 - Diapositive
Slide 24 - Lien
Geef de hoofdgedachte van deze tekst
Slide 25 - Question ouverte
verkleinwoord van:
kano
kano
A
kano'tje
B
kanootje
Slide 26 - Quiz
Welke namen hebben (als ze een bezitsaanduiding zijn), géén apostrof nodig?
A
Gaby
B
Naomi
C
Dennis
D
Marieke
