V5 - Past simple and past continuous

• Engels
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 5

Past Simple & Past Continuous

p. 134 and p.158-160

Today

- Past simple

- Past continuous

- When to use which tense

Past simple

Verb ends in –ed (I walked, they played a game)

Watch out for irregular verbs (p. 58 etc)

Something that happened in the past and is finished
Usually it is clear from the sentence when it happened

Past Simple

-------------------x---------------------------------------------

past                  now                future

Past Simple

Ik heb vorige week Keanu Reeves gezien
I saw Keanu Reeves last week

Nick is gisteren van zijn fiets gevallen
Nick fell from his bike yesterday

Used to/would

Als iets (een handeling) vroeger regelmatig werd gedaan maar nu niet meer, vaak met het woord ‘vroeger’

Als kind las ik veel, maar nu kijk ik meestal TV
As a child I used to/would read a lot, but nowadays I usually watch TV

Mijn opa rookte vroeger veel, maar hij is gestopt toen hij 50 werd
My granddad used to/would smoke a lot but he quit when he turned 50

Only used to, not would

Als het om een situatie/toestand in het verleden gaat

Hier stond vroeger een school, maar nu is er een winkelcentrum
There used to be a school here, but now it’s a shopping center

De Twin Towers waren vroeger de hoogste gebouwen van de wereld
The Twin Towers used to be the tallest buildings in the world

Watch out!

In negative sentences you use didn’t use to

Ik hield vroeger niet van rockmuziek, maar nu wel
I didn’t use to like rock music, but now I do

Past Continuous

Was/were + verb + ing

I was watching

We were working

Past Continuous

--------xxxxxxxxxxxxx----------------------------------------------
past           now           future

Past Continuous 1

Iets was op dat moment in het verleden aan de gang (en van korte duur)

At 10 o’clock last night I was still learning
Rick was sleeping when the teacher shouted at him

Past Continuous 2

Iets was aan de gang (past continuous) en werd door iets anders onderbroken (simple past)

We were watching TV when we heard a crash
Mike met with an accident when he was cycling home
Were you playing tennis when it started to rain?

Exercises

Unit 2.4 ex. 29, 30, 31 + grammar trainer 2.4