M2 werkwoord stam d/t en maanden

Werkwoorden vervoegen
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Werkwoorden vervoegen

Slide 1 - Diapositive

Welk ezelsbruggetje ken je voor het vervoegen van zwakke werkwoorden in de t.t.?

Slide 2 - Question ouverte

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
e
en
en
t
t
st

Slide 3 - Question de remorquage

Wat is de juiste vervoegingen voor:
ik (leben) ..........
A
leb
B
lebe
C
lebee
D
lebst

Slide 4 - Quiz

Wat is de juiste vervoegingen voor:
ihr (wohnen) ..........
A
wohnen
B
wohn
C
wonst
D
wohnt

Slide 5 - Quiz

Welke letter ontbreekt?
Als de stam eindigt op een -d of een -t begint de uitgang altijd met een ........

Slide 6 - Question ouverte

Uitgangen wanneer de stam op -d/-t eindigt.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
e
en
en
et
et
est

Slide 7 - Question de remorquage

ich (reden) ..........

Slide 8 - Question ouverte

du (heiraten) .........

Slide 9 - Question ouverte

ihr (reden) .........

Slide 10 - Question ouverte

Sie (heiraten) .........

Slide 11 - Question ouverte

Maanden
in het Duits

Slide 12 - Diapositive

3

Slide 13 - Vidéo

00:21
Welke maand ontbreekt nu?

Slide 14 - Question ouverte

00:33
Welke maand ontbreekt nu?

Slide 15 - Question ouverte

00:46
Welke maand ontbreekt nu?

Slide 16 - Question ouverte

Im ....... macht man am 1. einen Witz.
A
April
B
Mai
C
Juni
D
Juli

Slide 17 - Quiz

Wat is de juiste volgorde?
A
Mai, Juli, Juni, August
B
August, Juni, Juli, Mai
C
Juli, Juni, Mai, August
D
Mai, Juni, Juli, August

Slide 18 - Quiz

Der Weihnachtsmann kommt im ...........
A
September
B
Oktober
C
November
D
Dezember

Slide 19 - Quiz

Wat is de juiste volgorde?
A
September, Oktober, November
B
September, November, Oktober
C
November, September, Oktober
D
November, Oktober, September

Slide 20 - Quiz

Hoe zeg je:
In maart ben ik jarig.
A
Im März habe ich Geburtstag.
B
Am März habe ich Geburtstag.

Slide 21 - Quiz

Hoe zeg je:
Op 14 maart ben ik jarig.
A
Im 14. März habe ich Geburtstag.
B
Am 14. März habe ich Geburtstag.

Slide 22 - Quiz