Schrijf de zinnen over en plaats leestekens waar nodig.
1. In onze kantine kun je veel lekkere dingen kopen broodjes chips en chocola
2. Mijn vader zei ik heb daar vandaag geen tijd voor maar morgen ga ik wel even met je mee
3. Zodra het weer wat warmer wordt gaan we naar de dierentuin
5. Waarom doe je dat niet nu
6. De lieve slimme kinderen van 2TH maken braaf hun saaie opdrachten
7. Mevrouw mag ik wat drinken
8. Dat vind ik geen goed idee zei mijn collega.