chapitre 1 ww-re

Startklaar
Ik ben klaar voor de les:

  • Ik zit op mijn plek
  • Mijn jas is uit 
  • Mijn tas is op de grond/ aan mijn stoel
  • Mijn mobiel is in mijn kluis of thuis
  • Mijn boek en pen zijn op mijn tafel
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Startklaar
Ik ben klaar voor de les:

  • Ik zit op mijn plek
  • Mijn jas is uit 
  • Mijn tas is op de grond/ aan mijn stoel
  • Mijn mobiel is in mijn kluis of thuis
  • Mijn boek en pen zijn op mijn tafel

Slide 1 - Diapositive

Qu'est-ce qu'on a fait le dernier cours?
Wat hebben we de vorige les gedaan?

Slide 2 - Diapositive

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
  • Wat? Jullie maken bron G - parler
  • Hoe? klassikaal en individueel 
  • Tijd? 45 minuten
  • klaar? Leren vocabulaire E + F
  • Lesdoel?
Aan het eind van de les:
- Heb je geoefend met de uitspraak
- Kun je over je familie + jezelf  vertellen

Slide 3 - Diapositive

Regelmatige werkwoorden op -re
Voorbeelden van werkwoorden op -re: 
vendre (verkopen), rendre (teruggeven), attendre (wachten), répondre (antwoorden), descendre (uitstappen), perdre (verliezen).

Slide 4 - Diapositive

le présent = Tegenwoordig Tijd
De stam van de regelmatige werkwoorden op -re krijg je door -re weg te laten. Zet de uitgang achter de stam. 
Répondre = antwoorden
Je réponds = ik antwoord
Tu réponds = jij antwoordt
Il/elle/on répond = hij/zij antwoordt, men antwoordt
Nous répondons = wij antwoorden
Vous répondez = u antwoordt, jullie antwoorden
Ils/elles répondent = zij antwoorden

Slide 5 - Diapositive

Voltooid tijd= Passé composé 
Let op! Het voltooid deelwoord (passé composé) van de werkwoorden op -re eindigt op een -u.
  avoir + stam + u
Tu as entendu cela? = Heb je dat gehoord?
Il a rendu le livre? = Heeft hij het boek teruggegeven?

Slide 6 - Diapositive

welk antwoord klopt?
A
Je répond à ta question
B
Je réponde à ta question
C
Je réponds à ta question

Slide 7 - Quiz

vertaal:
Hij wacht (attendre)

Slide 8 - Question ouverte

vertaal:
zij antwoorden (répondre)

Slide 9 - Question ouverte

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Komt het bijvoeglijk naamwoord VOOR of ACHTER het zelfstandig naamwoord?

(français) Tu connais Gims? C'est un .........chanteur .......

A
un chanteur français
B
un français chanteur

Slide 14 - Quiz

Komt het bijvoeglijk naamwoord VOOR of ACHTER het zelfstandig naamwoord?

(noirs) Il a les ...............cheveux ...............

A
Les noirs cheveux
B
les cheveux noirs

Slide 15 - Quiz

Komt het bijvoeglijk naamwoord VOOR of ACHTER het zelfstandig naamwoord?

(belles) Il dit souvent des ............choses(v) .................
A
des belles choses
B
des choses belles

Slide 16 - Quiz

Komt het bijvoeglijk naamwoord VOOR of ACHTER het zelfstandig naamwoord?

(premier) Il a sorti son ............. album.................
A
son album premier
B
son premier album

Slide 17 - Quiz

Geef de juiste vorm en plaats van het bijvoeglijk naamwoord . Schrijf de hele zin.

(groot broers ) J'ai deux .......................

Slide 18 - Question ouverte

Traduis/ vertaal . Denk aan de juiste vorm en plaats van het bijvoeglijk naamwoord

(nieuwe vriendin) Il a ................................

Slide 19 - Question ouverte

Traduis / vertaa: denk aan de juiste vorm en plaats van het bijvoeglijk naamwoord

( bruin haren) J'ai ......................

Slide 20 - Question ouverte

Mets les mots dans le bon ordre :
semaine-vu- vidéo- j'ai - dernière- amusante-la

Slide 21 - Question ouverte

Mets les mots dans le bon ordre :
publie- semaine- incroyables- Cyprien- vidéos- chaque- des

Slide 22 - Question ouverte

Les exercices
Vous faites les exercices 29c,d + 30c + 31 -->page 44,45,46
Jullie maken de opdrachten 29c,d + 30c + 31 -->page 44,45,46
Klaar? leren vocabulaire E +F 
timer
15:00

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive