chapitre 1

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t, havo, vwo
• Leerjaar 3

Le madi 27 septembre

Komt het bijvoeglijk naamwoord VOOR of ACHTER het zelfstandig naamwoord?

(français) Tu connais Gims? C'est un .........chanteur .......

1. un chanteur français
2. un français chanteur

Komt het bijvoeglijk naamwoord VOOR of ACHTER het zelfstandig naamwoord?

(noirs) Il a les ...............cheveux ...............

1. Les noirs cheveux
2. les cheveux noirs

Komt het bijvoeglijk naamwoord VOOR of ACHTER het zelfstandig naamwoord?

(belles) Il dit souvent des ............choses(v) .................

1. des belles choses
2. des choses belles

Komt het bijvoeglijk naamwoord VOOR of ACHTER het zelfstandig naamwoord?

(premier) Il a sorti son ............. album.................

1. son album premier
2. son premier album

Geef de juiste vorm en plaats van het bijvoeglijk naamwoord . Schrijf de hele zin.

(groot broers ) J'ai deux .......................

Traduis/ vertaal . Denk aan de juiste vorm en plaats van het bijvoeglijk naamwoord

(nieuwe vriendin) Il a ................................

Traduis / vertaa: denk aan de juiste vorm en plaats van het bijvoeglijk naamwoord

( bruin haren) J'ai ......................

Mets les mots dans le bon ordre :
semaine-vu- vidéo- j'ai - dernière- amusante-la

Mets les mots dans le bon ordre :
publie- semaine- incroyables- Cyprien- vidéos- chaque- des

E: Regarder 

1. Leerdoel: Aan het eind van deze paragraaf kun je:

- De belangrijkste informatie uit een film halen.

- ken je woorden die te maken hebben met plekken en activiteiten 

La musique

1. La musique: chanteur, chanter, studio, instruments , musicien, voix, vidéos Youtube, ryhthme...etc

2. Réseaux sociaux: faceboek, échanger, message, les photos, publier,  je suis, partager...etc

2. Les exercices à faire

- Fais les exercices : 20, 21 

Les devoirs :

- Finis jusqu'à 21 et apprends le voca. E (FN-NF)

Le 28 septembre 

1.  Apprends le voc. E ( leer ) en C. Oefenen met slim stampen. (5/ 7 mn in stilte )
2. Quiz
3. Bron F (lire): ex. 22 ,23, 24, 25 ( zelfstandig)
4.  Phrases-clés G : 26

Traduis/ vertaal:
1. chez des amis
2. je la connais

traduis / vertaal:
1. de beste vriendin
2. tv kijken
3. kletsen

Traduis: 1. wat is de wificode?
2. post je veel fotos?

Bonjour la classe 3HVC

Le programme d'aujourd'hui 

• De regelmatige werkwoorden met "re" in de présent en de passé composé.
• Phrases-clés G: parler de  son/sa meilleur ami(e).

leerdoelen

Grammaire et écrire:

Aan het eind van deze paragraaf kun je:

- werkwoorden op -re gebruiken: goed vervoegen in de tegenwoordig tijd en de voltooid tijd.

wat weet je nog over de vervoeging van de werkwoorden met "er", hoe krijg je de stam ? wat zijn de uitgangen ?

Regelmatige werkwoorden op -re

Voorbeelden van werkwoorden op -re: 

vendre (verkopen), rendre (teruggeven), attendre (wachten), répondre (antwoorden), descendre (uitstappen), perdre (verliezen).

le présent = Tegenwoordig Tijd

De stam van de regelmatige werkwoorden op -re krijg je door -re weg te laten. Zet de uitgang achter de stam. 

Répondre = antwoorden
Je réponds = ik antwoord
Tu réponds = jij antwoordt
Il/elle/on répond = hij/zij antwoordt, men antwoordt
Nous répondons = wij antwoorden
Vous répondez = u antwoordt, jullie antwoorden
Ils/elles répondent = zij antwoorden

Voltooid tijd= Passé composé 

Let op! Het voltooid deelwoord (passé composé) van de werkwoorden op -re eindigt op een -u.

  avoir + stam + u

Tu as entendu cela? = Heb je dat gehoord?

Il a rendu le livre? = Heeft hij het boek teruggegeven?

welk antwoord klopt?

1. Je répond à ta question
2. Je réponde à ta question
3. Je réponds à ta question

Welke zin klopt?

1. Vous vendrez la maison?
2. Vous vendez la maison?
3. Vous vendent la maison?

Zij hebben de wedstrijd verloren.

1. ils ont perdé le match
2. ils ont perdre le match
3. ils ont perdu le match

vertaal:
Hij wacht (attendre)

vertaal:
zij antwoorden (répondre)

Vertaal:
Jij hebt teruggegeven (rendre)

Les devoirs

Fais les exercices : 29, 30,31,32

les phrases- clés : G 

Leerdoel":

Aan het eind van deze paragraaf kun je vertellen over je vriend (in)

Oefen met de vocabulaire thématique en voer het gesprek met je buurman of buurvrouw.