3.3 kruisingen

3.3 Kruisingen
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

3.3 Kruisingen

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
  • Je kunt een kruisingsschema opstellen.
  • Je kunt bij een gegeven kruising genotypen en fenotypen van ouders en/of nakomelingen afleiden.
  • Je kunt uit een gegeven stamboom afleiden welke genotypen de ouders en/of nakomelingen hebben, welk allel dominant is en welk allel recessief.

Slide 2 - Diapositive

Genenparen
Homozygoot = Twee zelfde eigenschappen (homo = zelfde).
Heterozygoot = Twee verschillende eigenschappen. 


a = gen voor blond haar
A = gen voor bruin haar
a          a                      A          a

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Iemand gaat zijn haren verven. Verandert ze hierdoor haar genotype of fenotype
A
Fenotype
B
Genotype

Slide 5 - Quiz

Homozygoot

Hetzelfde


de 2 allelen voor één erfelijke eigenschap zijn hetzelfde


Slide 6 - Diapositive

Wat is een allel?
A
Dit is een andere benaming voor een gen
B
Dit is een erfelijke ziekte
C
Dit is een mutatie in en geslachtschromosoom
D
Dit is een variant van een gen

Slide 7 - Quiz

Heterozygoot

Verschillend


de 2 allelen voor één erfelijke eigenshap zijn verschillend

Slide 8 - Diapositive

Dominant of recessief
Het allel wat bij een heterozygoot genotype tot uiting komt is dominant
Dominant allel = Bruin haar: hoofdletter B
Recessief allel = Blond haar: kleine letter b

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Dominant betekent bij erfelijkheid
A
Zwak. Kleine letter gebruiken
B
Zwak. Grote letter gebruiken
C
Sterk. Kleine letter gebruiken
D
Sterk. Grote letter gebruiken

Slide 11 - Quiz

Hoe noteren we dit?

Letter naar keuze, met duidelijk verschil tussen hoofdletter en kleine letter.


Homozygoot dominant: BB

Homozygoot recessief: bb

Heterozygoot: Bb

Er zijn dus altijd 3 mogelijkheden

Slide 12 - Diapositive

Afkortingen die je moet kennen voor het maken van kruisingen

P = De ouders (komt van parents)
F1 = 1e generatie nakomelingen (kinderen van de P) 
F2 = 2e generatie nakomelingen (kinderen van de F1)

Slide 13 - Diapositive

Stappen voor een kruisingsschema
  1. Bedenk wat de fenotypen en genotypen van de ouders (P) zijn 
  2. Bedenk welke allelen in de geslachtscellen kunnen zitten
  3. Stel vast welkgenotype en welk fenotype de nakomelingen kunnen hebben (F1)
  4. Stel vast welkgenotype en welk fenotype de nakomelingen in de F2 kunnen hebben

Slide 14 - Diapositive

Kruisingsschema
  • om te voorspellen welk fenotype de nakomelingen van een kruising krijgen
  • in een kruisingsschema zet je alle mogelijke combinaties van allelen bij één kruising.

Slide 15 - Diapositive

Stappenplan kruisingen
Stap 1: bepaal het genotype van de ouders en schrijf de (hoofd)letters op.

Stap 2: bedenk welke allelen in de geslachtscellen van de ouders kunnen voorkomen en schrijf dit op.

Stap 3: maak een schema en stel daarmee vast welke genotype en fenotype de nakomelingen kunnen hebben --> F1 (1e generatie nakomelingen).

Stap 4: stel vast welk genotype en fenotype de dieren in de F2 (2e generatie nakomelingen) kunnen hebben door stap 1, 2 en 3 te herhalen, met de kinderen van de F1 als ouders (p).

Slide 16 - Diapositive

denkstap
het gele mannetje heeft sowieso 2 recessieve allelen, want als er een dominant allel (voor zwarte vacht) aanwezig was in haar genotype, dan was ze zwart geweest.
Het gele mannetje is dus homozygoot recessief.

Slide 17 - Diapositive

Uit het verhaaltje halen we...
vrouwtje = homozygoot dominant
mannetje = homozygoot recessief

We schrijven op
p: AA x aa

Slide 18 - Diapositive

Opschrijven
p: AA x aa

geslachtcellen moeder: A of A 

geslachtcellen vader: a of a 

Slide 19 - Diapositive

Opschrijven
p: AA x aa
geslachtcellen moeder: A of A 
geslachtcellen vader: a of a 

--> Schema maken

F1: 100% genotype Aa, fenotype zwart
te maken schema:

Slide 20 - Diapositive

Opschrijven
Berekening F1
p: AA x aa
geslachtcellen moeder: A of A 
geslachtcellen vader: a of a 
F1: 100% genotype Aa, fenotype zwart

Berekening F2
p: Aa x Aa
Geslachtcellen: A of a (zowel moeder, als vader)

--> Schema maken

F2: 
genotype = 50%, Aa 25% AA, 25% aa
Fenotypen = 75% zwart, 25% blond

OF opschrijven als verhouding

Aa, AA en aa in een verhouding van 2:1:1
zwart en blond in een verhouding van 3:1
te maken schema:

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Kansen en verhoudingen noteren
Kansen
genotype = 50%, Aa 25% AA, 25% aa
Fenotypen = 75% zwart, 25% blond

verhouding
Aa, AA en aa in verhouding 2:1:1 
zwart en blond in verhouding 3:1
Uitspreken als: "2 staat tot 1 staat tot 1"

Uitspreken als: "3 staat tot 1"

Slide 23 - Diapositive

Oefenen: kruisingsschema
Bij runderen is het gen voor zwarte haarkleur Dominant over het gen voor rode haarkleur. Gebruik de letters A en a. Een zwartharige koe die homozygoot is voor de haarkleur, wordt gekruist met een rood harige stier.
a) Maak het kruisingsschema
b) Wat is het genotype van F1?

Een F1 koe wordt bevrucht door een F1 stier
c) Maak het kruisingsschema
d) Hoeveel % zwartharige nakomelingen zijn er?
e) Hoeveel % nakomelingen hebben het genotype Aa
f) Wat is de kleur van de nakomeling die het genotype Aa heeft?
g) Wat is het fenotype (wat is de kleur) van het rund met het genotype aa?

Bij runderen is het gen voor zwarte haarkleur Dominant over het gen voor rode haarkleur. Gebruik de letters A en a. 

Een zwartharige koe die homozygoot is voor de haarkleur, wordt gekruist met een rood harige stier.

a) Maak het kruisingsschema
b) Wat is het genotype van F1?

Een F1 koe wordt bevrucht door een F1 stier.
c) Maak het kruisingsschema
d) Hoeveel % zwartharige nakomelingen zijn er?
e) Hoeveel % nakomelingen hebben het genotype Aa
f) Wat is de kleur van de nakomeling die het genotype Aa heeft?
g) Wat is het fenotype (wat is de kleur) van het rund met het genotype aa?
Oefen de kruising in je schrift

Slide 24 - Diapositive

Antwoord

Slide 25 - Diapositive

Kijkend naar dit kruisingsschema, wat is dan de kans op homozygoot dominant?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%

Slide 26 - Quiz

Homozygoot zijn voor 1 erfelijke eigenschap betekent 2 gelijke genen.
A
juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quiz

Bij welke van deze kruisingen hebben alle nakomelingen hetzelfde genotype?
Maak de schema's in je schrift.
A
RR x rr
B
Rr x rr
C
RR x Rr
D
Rr x Rr

Slide 28 - Quiz

Moeder kat heeft een wittte vacht met genotype aa.
Vader kat heeft een zwarte vacht.
Ze krijgen in ieder geval 1 kitten met een witte vacht.
Vul de kruisingstabel in.

Moeder
Vader
A
a
a
a
Aa
Aa
aa
aa

Slide 29 - Question de remorquage

Slide 30 - Vidéo

Slide 31 - Vidéo

Aan de slag!
Thema 2, basisstof 3
- Opdrachten 1 t/m 5
- Nakijken

Klaar?
Oefen met de extra Lesson-up genaamd 
'Oefenen kruisingen'. 
Schrijf de berekeningen op de geleerde manier in je schrift.


Slide 32 - Diapositive

Lesafsluiting: leerdoel behaald?
Losse wenkbrauwen is een dominante eigenschap. Een vrouw met doorlopende wenkbrauwen krijgt een kind met een man die heterozygoot is voor deze eigenschap.
Hoeveel procent kans heeft het kind op het fenotype 'doorlopende wenkbrauwen'?

Schrijf alle tussenstappen op in je schrift:
P(arents) - G(eslachtcellen) -  Schema - Kans op genotypen - Kans op fenotypen - Conclusie (eindantwoord).
50% kans op dit fenotype.

Slide 33 - Diapositive