Want, als, daarom, omdat

2 korte zinnen = samen 1 lange zin
grammatica
omdat
als
want
daarom
1 / 52
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 52 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

2 korte zinnen = samen 1 lange zin
grammatica
omdat
als
want
daarom

Slide 1 - Diapositive

wat leer je vandaag bij grammatica:
Je kunt 2 korten zinnen aan elkaar plakken =  1 lange zin.
Dat doe je met het woordje : OMDAT
Dat doe je met het woordje : ALS
Dat doe je met het woordje : WANT
Dat doe je met het woordje: DAAROM

Slide 2 - Diapositive

een reden
betekent:
waarom doe je het?

Slide 3 - Diapositive

Voorbeeld met omdat
Ik wil naar huis.
Ik heb hoofdpijn.
=
Ik wil naar huis omdat ik hoofdpijn heb.

Let op! Wat is er nu anders?


Slide 4 - Diapositive

Voorbeeld met als
Ik geef een feestje.
Ik ben jarig.
=
Ik geef een feestje als ik jarig ben.

Let op! Wat is er nu anders?

Slide 5 - Diapositive

Bij zinnen met omdat of als verandert het werkwoord van de 2e zin van plaats


1    2       3                                                1       3                    2
Ik  blijf thuis                  omdat          ik      hoofdpijn  heb.

Ik geef een feestje    als                  ik      jarig             ben.

Slide 6 - Diapositive


Ik ben blij, omdat /nu /schijnt/ de zon/

Slide 7 - Question ouverte


Iedereen is blij, als / is / het / mooi weer /

Slide 8 - Question ouverte


's Morgens kan ik niet eten,
want ik denk aan jou...
's Middags kan ik niet eten,
want ik denk aan jou...
's Avonds kan ik niet eten,
want ik denk aan jou...

's Nachts kan ik niet slapen,




want ik heb honger !!!

Slide 9 - Diapositive

Maak 1 lange zin. Gebruik: omdat
Ik blijf in mijn bed. Ik ben nog moe.

Slide 10 - Question ouverte

Maak 1 lange zin. Gebruik: omdat
Ik ga naar school. Ik leer daar Nederlands.

Slide 11 - Question ouverte

Maak 1 lange zin. Gebruik: omdat
Hij is te laat. Zijn fiets is kapot.

Slide 12 - Question ouverte

Maak 1 lange zin. Gebruik : als
Ik word rijk. Ik werk hard.

Slide 13 - Question ouverte

Maak 1 lange zin. Gebruik: als
Mijn zusje is stil. Ze krijgt een koekje.

Slide 14 - Question ouverte

Maak 1 lange zin. Gebruik: als
Ik lees de krant. Ik heb tijd.

Slide 15 - Question ouverte

Wanneer gebruik je het woordje omdat?

als je weet waarom je het doet !

= een reden
Let op ! : Het werkwoord van de 2e zin komt achteraan!

Slide 16 - Diapositive

Wanneer gebruik je het woordje als ?

als je weet wanneer je het doet !

= tijd
Let op ! : Het werkwoord van de 2e zin komt achteraan!

Slide 17 - Diapositive

want
Je kunt ook 2 korten zinnen samen plakken met het woordje

want

Slide 18 - Diapositive

Bij zinnen met want verandert het werkwoord van de 2e zin niet van plaats

1     2      3
Hij kan vandaag niet naar school komen.
Hij heeft straks een Corona-test.
1     2      3                                                                   want    1     2          3
Hij kan vandaag niet naar school komen  want   hij heeft straks een Corona-test.

Slide 19 - Diapositive

na WANT -> eerst wie/wat, dan 1e werkwoord, dan rest
Zij is verdrietig. Zij mist haar vriendje.

Zij is verdrietig,
                1          2               3
want    zij        mist         haar vriendje.

Slide 20 - Diapositive

na WANT -> eerst wie/wat, dan 1e werkwoord, dan rest
Ik heb goed mijn best gedaan.
             Ik wilde graag een goed cijfer halen.

Ik heb goed mijn best gedaan,
want    ik      wilde       graag een goed cijfer     halen.

Slide 21 - Diapositive

Wanneer gebruik je het woordje want ?

als je weet waarom je het doet !


= een reden
Let op ! : het werkwoord van de 2e zin blijft op dezelfde plaats!

Slide 22 - Diapositive

Goed of fout:
Ik ga eten koken, want ik honger heb.
A
Goed
B
Fout

Slide 23 - Quiz

antwoord:



Ik ga eten, want     ik     heb      honger.

Slide 24 - Diapositive

Goed of fout:
Ik ben een beetje moe,
want ik heb 15 km gefietst.
A
Goed
B
Fout

Slide 25 - Quiz

antwoord:
Ik ben een beetje moe,
want    ik     heb    15 km    gefietst.

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Welke zin is goed?
Ik hoef niet te lopen, want


A
ik met de bus ben
B
met de bus ik ben
C
ik ben met de bus
D
ik met de bus ben

Slide 28 - Quiz

Welke zin is goed?
Ik ben met de auto, want
A
mijn fiets is kapot
B
mijn kapot is fiets
C
mijn fiets kapot is
D
mijn is kapot fiets

Slide 29 - Quiz

Welke zin is goed?

Ik wil graag verhuizen, want
A
ik een huis met een tuin wil
B
ik met een tuin wil een huis
C
een huis met een tuin ik wil
D
ik wil een huis met een tuin

Slide 30 - Quiz

Welke zin is goed?

Ik heb mijn tas ingepakt, want

A
ga ik slapen bij mijn tante
B
ik ga bij mijn tante slapen
C
bij mijn tante ga ik slapen
D
bij mijn tante slapen ik ga

Slide 31 - Quiz

Maak de zin af, gebruik: want
Het is een mooie woonkamer. De
ramen zijn groot.

Slide 32 - Question ouverte

Maak af. Gebruik: want
Ik loop 's avonds niet graag
alleen buiten. Ik ben bang in het
donker.

Slide 33 - Question ouverte

Maak af. Gebruik: want
Mijn kinderen gaan graag
naar de dierentuin. Zij
houden van dieren.

Slide 34 - Question ouverte

Grapje tussendoor:
Jantje bestelt een pizza bij de pizzeria.
''Wil je hem in 4 of in 12 stukken?",
vraagt de pizzabakker.
"In 4 stukken graag", antwoordt Jantje,
"want ik kan er echt geen 12 opeten!"

Slide 35 - Diapositive

Wanneer gebruik je het woordje daarom ?

als je weet waarom je het doet !


= een reden
Let op ! : 

Slide 36 - Diapositive

Het werkwoord van de 2e zin wisselt van plaats met het onderwerp (wie/wat).

Slide 37 - Diapositive

+ het woordje : 'en'


en daarom .......... (= reden)

Slide 38 - Diapositive

Voorbeeld 1
Ik ben verliefd.
Ik ga verkering vragen.

Ik ben verliefd en daarom ga ik verkering vragen.

Slide 39 - Diapositive

Voorbeeld 2
Ik maak een grapje.
Het meisje vind mij leuk.

Ik maak een een grapje en daarom vind het meisje mij leuk

Slide 40 - Diapositive

Voorbeeld 3
Ik wandel met mijn vriendin in het park.
Ik ben te laat.

Ik wandel met mijn vriendin in het park en daarom ben ik te laat.

Slide 41 - Diapositive

Maak af: Ik ga morgen trouwen en daarom ...................

Slide 42 - Question ouverte

Maak af:
Mijn laptop is kapot en daarom .......

Slide 43 - Question ouverte

Maak af:
Ik weet niet waar mijn vriend is en daarom .........

Slide 44 - Question ouverte

Maak af:
De grammatica is moeilijk en daarom ..............

Slide 45 - Question ouverte

Maak af:
Ik wil wat drinken en daarom ..........

Slide 46 - Question ouverte

Maak af:
Zij vindt volleybal leuk en daarom .......

Slide 47 - Question ouverte

Maak af:
Ik woon nu in Nederland en daarom ..........

Slide 48 - Question ouverte

Een zin met en, maar, dus, of werkt op dezelfde manier als een zin met want:

Je kunt de woorden want, en, maar, dus en of gebruiken om van 2 zinnen 1 zin te maken.


 Wie/wat op 1, dan het 1e werkwoord, dan de rest op 3 en daarna het 2e werkwoord op 4.

Slide 49 - Diapositive

Na en, maar, want, dus en of verandert er eigenlijk niets.
 Je wilt goed Nederlands leren. Je moet veel oefenen.     
          Je   wilt        goed Nederlands leren,
dus   je   moet     veel                             oefenen.

 Ik loop naar de winkel. Ik ga met de fiets.
           Ik           loop          naar de winkel,
of       ik           ga              met de fiets.

Slide 50 - Diapositive

Na en, maar, want, dus en of verandert er eigenlijk niets.
Mijn man is 50. Ik ben 48 jaar oud.
               Mijn man    is       50
en         ik                    ben   48 jaar oud.
    
Ik wil naar binnen. De deur is op slot.            
             Ik                wil       naar binnen,
maar   de deur   is        op slot.


Slide 51 - Diapositive

Ik blijf thuis omdat ik hoofdpijn heb.
1   2      3                    1   3                2

Ik geef een feestje als ik jarig ben.
1   2       3                        1   3      2

Slide 52 - Diapositive