Hoofdzin als vraagzin 2

• Nederlands
• MBO
• Middelbare school
• Studiejaar 2

Hoofdzin als vraagzin

Terugblik

Afgelopen week hebben wij het gehad over;

- open vragen

-gesloten vragen

en de bijbehorende regels

Gesloten vraag

Open vraag

Open en gesloten vragen

Een gesloten vraag:

- antwoord is ja of nee;

- vraag begint met de persoonsvorm.

Een open vraag:

- meerdere antwoorden mogelijk;

- vraag begint met een vraagwoord.

Lust jij ook appeltaart?

1. Open vraag
2. gesloten vraag

Hoe maak jij de appeltaart?

1. Open vraag
2. gesloten vraag

Welke ingrediënten gebruik jij?

1. Open vraag
2. gesloten vraag

Gebruik jij een mixer?

1. Open vraag
2. gesloten vraag

Hoofdzin als vraagzin

Vraagzinnen kunnen op twee manieren beginnen:

- met de persoonsvorm;                       (gesloten vraag)

   Ga je morgen naar school?

- Met een vraagwoord;                          (open vraag)

Wat ga je morgen doen?

Hoofdzin als vraagzin

Je gaat morgen naar school

Ga je morgen naar school?

Wat ga je morgen doen?

Maak een goede vraagzin, die past bij het antwoord.

...... Ja, ik kom vanavond thuis eten.

Maak een goede vraagzin, die past bij het antwoord.

...... Ja, Meryem eet vanavond ook mee.

Maak een goede vraagzin, die past bij het antwoord.

...... Nee, ze eet geen vlees.

Woordenschat

De volgende vragen gaan over 

'woorden over eten'

Het eten tussen 12 uur en 14 uur noemen we....

1. lunch
2. brunch
3. ontbijt
4. diner

Het was een ... middag.

1. onbelangrijke
2. geslaagde
3. verschillende

Bijzonder

1. Opmerkelijk
2. ontzettend
3. gewoon

Dieet

1. Een manier van eten
2. Regels wat je wel en niet mag eten
3. Een lekker recept

Recept

1. Lijst met ingrediënten
2. Beschrijving hoe je iets klaarmaakt.
3. Manier van koken

Geduldig

1. Je blijft rustig
2. je blijft netjes
3. Je laat anderen voorgaan.

geslaagd

1. Het was een succes
2. Je krijgt een medaille
3. er wordt geslagen, omdat mensen voordringen

Houdbaar

1. Je moet ervan houden
2. Je kunt het houden
3. Het gaat nog wel een tijdje mee

Populair

1. Het is erg in
2. Het is bekend
3. Het is duur en lekker

Bedorven

1. Je krijgt 35% korting
2. Het is niet goed meer
3. Het is vochtig

Onsmakelijk

1. vies
2. er ziek van worden als je het eet
3. lelijk