Sterke werkwoorden 9

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Sterke werkwoorden 9

Gieten

Ik giet-ik goot

Hij/zij/jij giet-hij/zij/jij goot

Wij/zij/jullie gieten-wij/zij/jullie goten

We hebben gegoten

Glijden

Ik glijd-ik gleed

Hij/zij/jij glijdt-hij/zij/jij gleed

Wij/zij/jullie glijden-wij/zij/jullie gleden

We hebben gegleden

Kiezen

Ik kies-ik koos

Hij/zij/jij kiest-hij/zij/jij koos

Wij/zij/jullie kiezen-wij/zij/jullie kozen

Wij hebben gekozen

Krijgen

Ik krijg-ik kreeg

Hij/zij/jij krijgt-hij/zij/jij kreeg

Wij/zij/jullie krijgen-wij/zij/jullie kregen

Wij hebben gekregen

Kruipen

Ik kruip-ik kroop

Hij/zij/jij kruipt-hij/zij/jij kroop

Wij/zij/jullie kruipen-wij/zij/jullie kropen

Wij hebben gekropen

Liggen

Ik lig-ik lag

Hij/zij/jij ligt-hij/zij/jij lag

Wij/zij/jullie liggen-wij/zij/jullie lagen

Wij hebben gelegen

Lezen

Ik lees-ik las

Hij/zij/jij leest-hij/zij/jij las

Wij/zij/jullie lezen-wij/zij/jullie lazen

Wij hebben gelezen

Zingen

Ik zing-ik zong

Hij/zij/jij zingt-hij/zij/jij zong

Wij/zij/jullie zingen-wij/zij/jullie zongen

Wij hebben gezongen

Sterven

Ik sterf-ik stierf

Hij/zij/jij sterft-hij/zij/jij stierf

Wij/zij/jullie sterven-wij/zij/jullie stierven

Wij zijn gestorven

Zuigen

Ik zuig-ik zoog

Hij/zij/jij zuigt-hij/zij/jij zoog

Wij/zij/jullie zuigen-wij/zij/jullie zogen

Wij hebben gezogen