Werkwoord 'zijn'
1 / 21
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Vervoeg het werkwoord 'zijn'
Slide 2 - Question ouverte
Ik
Jij
Hij/zij (1 persoon)
Wij
Jullie
Zij (2 personen)
ben
zijn
zijn
zijn
is
bent
Slide 3 - Question de remorquage
Ik
A
bent
B
ben
C
is
Slide 4 - Quiz
Wij
A
bent
B
ben
C
zijn
Slide 5 - Quiz
Is dit een juiste zin?
Ik ben jongen
Ik ben jongen
A
Ja
B
Nee
Slide 6 - Quiz
Is dit een juiste zin?
Ik ben een jongen
Ik ben een jongen
A
Ja
B
Nee
Slide 7 - Quiz
Ik ...
Slide 8 - Question ouverte
Jij ...
Slide 9 - Question ouverte
Hij/zij (1 persoon)
Slide 10 - Question ouverte
Wij
Slide 11 - Question ouverte
Jullie
Slide 12 - Question ouverte
Zij (2 personen)
Slide 13 - Question ouverte
Hij ... te laat
A
ben
B
bent
C
is
D
zijn
Slide 14 - Quiz
De schoenen ... te groot
A
ben
B
bent
C
is
D
zijn
Slide 15 - Quiz
Ik .... boos
A
ben
B
bent
C
is
D
zijn
Slide 16 - Quiz
Hij ... de dokter
A
ben
B
bent
C
is
D
zijn
Slide 17 - Quiz
Peter en Fati ... getrouwd
A
ben
B
bent
C
is
D
zijn
Slide 18 - Quiz
Het huis ... te koop
A
ben
B
bent
C
is
D
zijn
Slide 19 - Quiz
Zij (2 mensen) .... sterk
A
ben
B
bent
C
is
D
zijn
Slide 20 - Quiz
Jij ... slim!
A
ben
B
bent
C
is
D
zijn
