Maatwerk - Periode 3 - les 2

Welkom!

1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 13 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Welkom!

Slide 1 - Diapositive

Maatwerk - periode 3 - les 1
  • Verdiepers: straattaal & poëzie - zie classroom 
  • Versterkers: grammatica 
       - herhaling: persoonsvorm, zinsdeelstrepen, wg, onderwerp
       -verder met: lijdend voorwerp
       - toets Woots (formatieve test 1) - zie classroom 
       - toets nakijken (peer review)
  • Classroom maatwerk: k5eag6g

Slide 2 - Diapositive

Op welke manier vinden we de persoonsvorm?
-pv = een werkwoord   -pv = één woord 
  1. Tijdproef - zet de zin in een andere tijd (t.t. of v.t.)
  2. Getalproef - zet de zin in enkelvoud of meervoud
  3. Vraagproef - maak de zin vragend
De vliegtuigen vlogen door de geluidsbarrière 
H.1 Grammatica, blz. 26
persoonsvorm, zinsdeelstrepen, wg, onderwerp

Slide 3 - Diapositive


Splitsbaar werkwoord

Sommige werkwoorden vallen in twee delen uiteen als ze worden vervoegd. Bijvoorbeeld: opbellen, natekenen, aanzetten, meevallen. 
Daarom heten ze splitsbare werkwoorden.


Beide delen van zo’n werkwoord behoren tot de persoonsvorm.

Gisteren / belde / ik / jou / op.
Ik / teken / mijn konijn / na.

Wat is hier het splitsbare werkwoord? 
Mijn broer / zet / de televisie / vaak / aan.
Eigenlijk / viel / het klusje / mee.

Slide 4 - Diapositive

Op welke manier vinden we de zinsdelen?
H.1 Grammatica, blz. 26
persoonsvorm, zinsdeelstrepen, wg, onderwerp

1.  Onderstreep de persoonsvorm.
2. Zet alle andere werkwoorden ook tussen strepen.
3. Alles vóór de persoonsvorm is één zinsdeel.
4. Hussel de woorden van de zin zonder dat de betekenis verandert. Zet steeds één      of meer woorden voor de persoonsvorm. Elk stukje zin dat je voor de pv kan                zetten zonder dat de betekenis verandert, is een zinsdeel.

 Waar komen de zinsdeelstrepen?
 De leerlingen van de brugklas doen de zinsdeelproef

Slide 5 - Diapositive

In de meeste zinnen staan een onderwerp en een gezegde. Het werkwoordelijk gezegde geeft aan wat het onderwerp doet of wat er gebeurt in de zin.

Het werkwoordelijk gezegde (wg) bestaat uit de persoonsvorm met eventueel:
  • een of meerdere infinitieven (inf = hele werkwoord);
  • een voltooid deelwoord (vd);
  • het woordje ‘te’ voor een infinitief.



H.2 Grammatica, blz. 68
persoonsvorm, zinsdeelstrepen, wg, onderwerp

Voorbeelden:
Hij maakt de opgave.                                    wg = maakt                                 (alleen een pv)
Hij zou de opgave willen maken.               wg = zou willen maken            (pv + inf + inf)
Hij heeft de opgave gemaakt.                     wg = heeft gemaakt                 (pv + vd)
Hij zou de opgave gemaakt hebben.        wg = zou gemaakt hebben    (pv + vd + inf)
Hij belooft de opgave te maken.                 wg = belooft te maken            (pv + te + inf)

Slide 6 - Diapositive

Het onderwerp (o) van de zin zegt wie of wat de handeling van de zin uitvoert:
                           Mijn vader heeft mijn lekke band geplakt.
Tussen onderwerp en persoonsvorm bestaat een nauwe band:
-beide staan in het enkelvoud of in het meervoud.
-meestal staan onderwerp en pv naast elkaar.
                           We hebben de lekke band in een bakje water gelegd.
                           Heel langzaam ontsnapte de lucht.
Je gaat als volgt op zoek naar het onderwerp:
1. Onderstreep de persoonsvorm (ctrl u)
2. Benoem het werkwoordelijk gezegde (rood / WG)
3. Verdeel de zin met streepjes in zinsdelen.
4. Benoem het onderwerp (oranje / O).
          Het onderwerp vind je met behulp van de volgende vraag: wie/wat+gezegde?

H.2 Grammatica, blz. 68 - persoonsvorm, zinsdeelstrepen, wg, onderwerp

Slide 7 - Diapositive

Welkom!

Slide 8 - Diapositive

Maatwerk - periode 3 - les 2
  • Verdiepers: straattaal & poëzie - zie classroom 
  • Versterkers: grammatica 
       - herhaling: persoonsvorm, zinsdeelstrepen, wg, onderwerp
       -verder met: lijdend voorwerp
       - toets Woots (formatieve test 2) - zie classroom 
       - toets nakijken (peer review)
  • Classroom maatwerk: k5eag6g

Slide 9 - Diapositive


Je vindt het lijdend voorwerp (lv) door de vraag te stellen:
                 wie/wat + wg + o?


Thomas / moet / zijn cello / nog / stemmen.
     O             WG                                          WG

                wie/wat + moet stemmen + Thomas?
                  → Wat moet Thomas stemmen?
                  Antwoord: zijn cello.
                  zijn cello = lijdend voorwerp


Thomas / moet / zijn cello / nog / stemmen.
     O             WG                                            WG

Lijdend voorwerp

Slide 10 - Diapositive

Een lijdend voorwerp is het zinsdeel dat het gezegde ondergaat, of anders gezegd: waarmee gebeurt wat er in het werkwoordelijk gezegde staat. Het lijdend voorwerp doet zelf niets.
                                                                voorbeeld:


                                                  Jan / slaat / zijn hond.
                                                        O      WG

                                                             
                      gezegde = ‘slaat’
                      Wie ondergaat het slaan? (Wie wordt geslagen?): zijn hond.


                                                        Jan / slaat / zijn hond.

LET OP:
een lijdend voorwerp begint, net als het onderwerp, nooit met een voorzetsel.
een bijvoeglijk naamwoord kan geen lijdend voorwerp zijn.

Slide 11 - Diapositive

In zinnen met de gebiedende wijs ontbreekt het onderwerp. Er is 'niemand' die het gezegde doet.

Het kan lastig zijn om de zin te ontleden, omdat je de vraag voor het lijdend voorwerp niet volledig kunt invullen.

Een handig trucje is om dan 'ik' als onderwerp in gedachten te nemen:

                              wie/wat + wg + X (ik)?

Mail / hem / morgen / de adressengids.


wie/wat + mail + X (ik)?
lijdend voorwerp = ‘de adressengids’


Mail / hem / morgen / de adressengids.
 WG                                               LV

Slide 12 - Diapositive


Maak de toets in Woots en kijk daarna de toets van een ander na.


Toets Woots: zie classroom k5eag6g
- log in met je magistergegevens,
- maak de toets,
- kijk de toets van een andere leerling na (peer review)


Slide 13 - Diapositive