Clase 8. C1 Unidad 8. Gramática

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

¡Bienvenidos chicos y chicas!

Martes, 2 de octubre de 2023

¿Qué vamos a hacer hoy?

1. Somtoday.
   
2. Objetivos de la unidad 8.
3. Repasamos. Vocabulario unidad 8
4. Seguimos con la unidad 8. Gramática
5.  ¡A trabajar!
6. Final de la clase. ¿Qué has aprendido hoy?
   

Aan het einde van dit hoofdstuk:

Leerdoelen

- Ik kan beschrijven hoe iemand eruitziet.

- Ik kan zeggen wie iemand is.

Aan het einde van dit hoofdstuk:

Succescriteria's

- Ik ken de woorden over het menselijk lichaam in het Spaans.

- Ik kan het werkwoord doler  vervoegen.

- Ik weet al hoe ik het werkwoord doler en gustar moet vervoegen.

- Ik weet hoe ik muy+bijvoegelijk n.w moet gebruiken in het Spaans.

- Ik weet hoe ik muy+bijwoord moet gebruiken in het Spaans.

- Ik week hoe ik mucho/-a/-os/-as+ zelfstandig naamwoord moet gebruiken in het Spaans.

- Ik ken alle woorden van de woordenlijst unidad 8

- Ik ken alle frases claves van unidad 8.

Repasamos las partes del cuerpo

Mi monstruo

Luister naar het fragment, hierin wordt een monster beschreven. Teken het monster :)

Hulpwoorden:

1. papier

2. pen / potlood

3. woordenlijst unidad 8

Mi monstruo

Hoe ziet jouw tekening van het monster eruit? Upload de foto van je tekening.

Unidad 8 gramática

1. herhaling ww gustar

2. ww doler

3. muy / mucho / mucho-a-os-as

2. ww doler

1. het ww doler werkt op dezelfde manier als het ww gustar

2. het ww doler heeft een klinkerwisseling o-ue

3. het ww doler betekent zeer doen / pijn hebben

4. achter het ww doler komt een bepaald lidwoord + zelfst. nw (ev/mv)

Voorbeelden:

1a. Ik heb zere voeten. / Mijn voeten doen pijn.

1b. Me duelen los pies.

2a. Zij hebben hoofdpijn.

2b. Les duele la cabeza.

3a. Onze handen doen pijn.

3b. Nos duelen las manos.

Het werkwoord " doler"

(A mí)                                     me   duele    la cabeza

(A ti)                                        te     duele    la cabeza

(A él, ella/usted)                le     duele     la cabeza

(A nosotros/as)                  nos duelen   los pies

(A vosotros/-as)                 os    duelen   los pies

(A ellos/ellas/ustedes)    les   duelen   los pies

¿Qué te duele?

¿Qué te pasa?

"gustar" en "doler"

(A mí)                                     me  

(A ti)                                        te    

(A él, ella/usted)                le         +    gusta (n)

(A nosotros/as)                  nos           duele (n)

(A vosotros/-as)                 os   

(A ellos/ellas/ustedes)    les  

Vul in:
Me (doler) la cabeza.

Vul in:
Me (doler) las piernas.

Geef de juiste vervoeging van doler (o-ue)
A mí ... ......... la rodilla.

Geef de juiste vervoeging van doler (o-ue):
A María no ... ........ nada.

Geef de juiste vervoeging van doler (o-ue):
A mí y a Ana ... ........... la cabeza.

Geef de juiste vervoeging van doler:
A mí ... ......... mucho la espalda.

Geef de juiste vervoeging van doler (o-ue):
A Fernando no ... ....... la cabeza.

DOLER (ue):
A mí __ ______ el estómago

DOLER (ue):
A Isabel ___ _________ las muelas

Maak een goede zin:
la/cabeza/doler/mucho/Me.

Maak een goede zin:
le/la/pierna/doler/mi/A/padre/.

3. muy / mucho / mucho-a-os-as

1. muy (heel/erg) + bijvoeglijk naamwoord 

Ella es muy simpática.

2. muy (heel/erg) + bijwoord

 Llega a casa muy tarde.

3. mucho-a-os-as+zelfstandig naamwoord

 Tengo muchos amigos

4. werkwoord + mucho (heel / erg / veel)

Me duele mucho la cabeza. (Ik heb erge hoofdpijn)

Comemos mucho. (Wij eten veel)

Muy/mucho-a/-os/-as

1. Muy+bijvoeglijk nw. (adjetivo)

• Tiene el pelo muy largo

• Vive en una casa muy antigua.

• Mi hermano es muy alto.

• El examen es muy difícil.
  

Muy/mucho-a/-os/-as

 2. Muy+bijwoord (adverbio)

• Llego a casa muy tarde.
  

• Vive muy lejos.

• El examen es muy temprano.
• Tú hablas muy bien español.

Muy/mucho-a/-os/-as

3. Mucho/-a/-os/-as + zelfstandig naanwoord.

• Tengo muchos amigos.
• En la clase hay muchas chicas.
• Los niños beben mucha leche.
• Juan tiene mucho dinero.
  

Muy/mucho-a/-os/-as

4. Werkwoord + mucho.

• Veo mucho la televisión.
• Me duele mucho la cabeza.
• Como mucho.

Kies de juiste variant: muy / mucho / mucho-a-os-as

Me gustan .... los helados

Kies de juiste variant: muy / mucho / mucho-a-os-as

Hay ... casas

Kies de juiste variant: muy / mucho / mucho-a-os-as

Ella está ... nerviosa.

Kies de juiste variant: muy / mucho / mucho-a-os-as

Miguel siempre come ...

Kies de juiste variant: muy / mucho / mucho-a-os-as

Juego ... al fútbol

Kies de juiste variant: muy / mucho / mucho-a-os-as

Vicente es ... alto

Verplichte opdrachten:

TB Unidad 8. Gramática

Opdracht 1 t/m 6

WB Unidad 8. Gramática

Opdracht 1, 2, 3, 7 en 9

Si terminas/Als je klaar bent?

Estudia: Vocabulario unidad 8 

                  Frases claves unidad 8

Muy/mucho: extra opdracht.1

Muy/mucho: extra opdracht. 2

Optionele opdrachten:

(verdieping / verbreding)

WB Unidad 8 Gramática

Opdracht 4, 5 en 6

¿Cómo has trabajado hoy en clase?

😒🙁😐🙂😃

Na deze les, 

wil ik...

de uitleg nog 1 keer horen

meer voorbeelden krijgen

meer oefeningen maken

de leerstof thuis nog even bekijken

overgaan naar nieuwe leerstof

nog meer te weten komen over de leerstof

niet meer te weten komen over de leerstof

nog iets anders (vul de vraag op de volgende slide in)

Nog iets anders, namelijk...

0