Leesvaardigheid 1 3 bb/kb laatste les na oefentoets voor SE kerst

Leesvaardigheid
1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1,3

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Leesvaardigheid

Slide 1 - Diapositive

Noem 3 leesstrategieën

Slide 2 - Carte mentale

Bij verkennend lezen, lees je de tekst:
A
Helemaal
B
Voor de helft
C
Nog niet

Slide 3 - Quiz

Een kenmerk van zoekend lezen is:
A
Je bekijkt de tekst: titel, tussenkopjes, plaatjes.
B
Je kijkt de tekst snel door en je zoekt het antwoord.
C
Je leest de tekst grondig.

Slide 4 - Quiz

Welke leesmanier gebruik je bij de volgende vraag:

Wanneer is de finale van de Olympische Winterspelen?
A
zoekend lezen
B
grondig lezen
C
verkennend lezen

Slide 5 - Quiz

Hoe kan de schrijver een tekst inleiden? (eerste alinea)

Slide 6 - Question ouverte

Inleiding 
  • De aanleiding wordt genoemd (waarom schrijf ik)
  • Een voorbeeld van het onderwerp wordt gegeven
  • Er wordt een belangrijke vraag gesteld ??
  • Een probleem wordt beschreven
  • Een mening wordt gegeven 
  • Er wordt een korte samenvatting gegeven  

Slide 7 - Diapositive

Hoe kan de schrijver de tekst afsluiten in het slot?

Slide 8 - Question ouverte

Slot 
  • De hoofdgedachte wordt genoemd 
  • Er wordt een advies gegeven
  • Er wordt een oplossing gegeven 
  • Er wordt antwoord gegeven 
  • Er wordt een conclusie getrokken
  • Er wordt een korte samenvatting van de tekst gegeven  

Slide 9 - Diapositive

Noem vijf tekstdoelen

Slide 10 - Carte mentale

Wat wil de schrijver met het tekstdoel 'amuseren'?

Slide 11 - Question ouverte

Amuserende tekst
Amuseren
de lezer vermaken met 
een grappige tekst.

Slide 12 - Diapositive

Wat wil de schrijver met het tekstdoel 'informeren'?

Slide 13 - Question ouverte

Met welke tekstvorm hebben wij hier te maken?
A
krant
B
tijdschrift
C
poster
D
brief

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Diapositive

Informeren

Slide 16 - Diapositive

Wat wil de schrijver met het tekstdoel 'overtuigen'?

Slide 17 - Question ouverte

Slide 18 - Diapositive

Wat wil de schrijver met het tekstdoel 'overhalen'?

Slide 19 - Question ouverte

Slide 20 - Diapositive

Wat is het doel van deze poster?
A
Informeren
B
Overhalen/aansporen
C
Amuseren
D
Uitleg geven

Slide 21 - Quiz

Overhalen

Slide 22 - Diapositive

Wat wil de schrijver met het tekstdoel 'uitleggen'?

Slide 23 - Question ouverte

Uitleggen

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Wat is het doel van dit recept?
A
Informeren
B
Overhalen/aansporen
C
Amuseren
D
Uitleg geven

Slide 26 - Quiz

Tekstdoel
Wat wil de schrijver?
Tekstvormen 
Informeren
Dat je iets te weten komt. 
Krantenartikel, tijdschriftartikel, nieuwsbericht
Overtuigen
Dat je dezelfde mening krijgt.
Reactie op website, ingezonden brief 
Activeren
Dat je iets gaat doen
Reclametekst, advertentie
Uitleg geven
Uitleggen hoe je iets moet doen
Gebruiksaanwijzing, recept, handleiding
Amuseren 
Je vermaken 
Verhaal, strip, cabaret 

Slide 27 - Diapositive

De schrijver wil dat je iets wel of niet gaat doen.
DOEL?
A
overhalen/aansporen
B
amuseren
C
overtuigen
D
informeren

Slide 28 - Quiz

De schrijver wil zijn mening geven.
DOEL?
A
Uitleg geven
B
overtuigen
C
informeren
D
overhalen/aansporen

Slide 29 - Quiz

Wat is het doel van deze krantenartikelen?
A
Informeren
B
Overhalen/aansporen
C
Uitleg geven
D
Overtuigen

Slide 30 - Quiz

Bekijk de tekst.
Hoeveel alinea's tel je?

Zien we tussenkopjes?

Slide 31 - Diapositive

In welke drie onderdelen is een tekst verdeeld?

Slide 32 - Question ouverte

Het onderwerp van de tekst noteer je in:
A
Een paar woorden.
B
Een hele zin.
C
In twee of meer zinnen.

Slide 33 - Quiz

Hoe achterhaal je het onderwerp van een tekst?

Slide 34 - Question ouverte

Wat is een deelonderwerp?

Slide 35 - Question ouverte

Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over school?
A
De dierenwinkel
B
De geschiedenis van voetbal
C
Pauzes in de aula
D
Zakgeld

Slide 36 - Quiz

Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over politiek?
A
Gezelschapsspellen
B
Verkiezingen
C
Vakantiereizen
D
De woestijn

Slide 37 - Quiz

Hoe noemen we ook alweer de belangrijkste zin uit een alinea? Meestal de 1e, 2e of laatste zin.

Slide 38 - Question ouverte

Hoe maak je een samenvatting van een tekst met 5 alinea's?

Slide 39 - Question ouverte

Noem vier tekstverbanden die je kent

Slide 40 - Carte mentale

Youri ging naar school, maar was eigenlijk verkouden.
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Voorbeeld
D
Reden

Slide 41 - Quiz

Na school ga ik chillen, gamen en leren.
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Voorbeeld
D
Reden

Slide 42 - Quiz

In de kerstvakantie ga ik leuke dingen doen zoals skiën en uiteten.
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Voorbeeld
D
Reden

Slide 43 - Quiz

We hebben deze LessonUp gedaan, omdat je er dan achterkomt of je al veel geleerd hebt.
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Voorbeeld
D
Reden

Slide 44 - Quiz

Welke 2 signaalwoorden horen bij een 'opsommend' verband?
A
Maar, echter
B
En, daarnaast
C
zoals, als
D
daarom, omdat

Slide 45 - Quiz

Slide 46 - Diapositive

Welk leerdoel beheers je nog niet goed?

Slide 47 - Question ouverte