3V Economie par. 5.3

5.12a
A
wiskunde
B
economie
C
psychologie
D
distributie
1 / 22
suivant
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

5.12a
A
wiskunde
B
economie
C
psychologie
D
distributie

Slide 1 - Quiz

5.12c
A
Kleinste, want 0,69 / 300 het laagst
B
Kleinste, want 300 / 0,69 het laagst
C
Grootste, want 1,72 / 700 het laagst
D
Grootste, want 700 / 1,72 het laagst

Slide 2 - Quiz

5.14c
Wat is geen goede reden?
A
Aanbiedingen in het zicht
B
Korte route richting kassa
C
Snoep bij de kassa
D
Groente en fruit in het begin

Slide 3 - Quiz

Kostensoorten
- Inkoopwaarde
- Loonkosten
- Afschrijvingskosten
- Huisvestingskosten
- Kosten van diensten van derden
- Overige kosten

Slide 4 - Diapositive

Loonkosten <--> Netto loon
Nettoloon = Brutoloon - Belastingen - Werknemerspremies
bijv. Nettoloon = 3.000 - 1.000 = 2.000

Loonkosten = Brutoloon + Sociale lasten werkgever
bijv. Loonkosten = 3.000 + 500 = 3.500

Wig = Loonkosten - Nettoloon ( 3.500 - 2.000 = 1.500 )


Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

                                     WIG
                                                                      Verschil loonkosten werkgever
                                                                                   en nettoloon werknemer

Slide 7 - Diapositive

Premies
premies werknemersverzekeringen betaald door werkgevers
bijv. WW and WIA

premies volksverzekeringen betaalfd door werknemers
bijv. AOW and ANW

Slide 8 - Diapositive

Bereken het nettoloon:
Brutoloon: € 3.000,-
Belasting: € 800,-
Sociale premies werkgeversdeel: € 75,-
Sociale premies werknemersdeel: € 150,-
A
€ 3.950,-
B
€ 2.200,-
C
€ 2.050,-
D
€ 1.975,-

Slide 9 - Quiz

1. Volksverzekeringen zijn voor iedereen
2. Werknemersverzekeringen zijn alleen voor werknemers
A
1= juist 2= onjuist
B
1= onjuist 2= juist
C
Beide zijn onjuist
D
Beide zijn juist

Slide 10 - Quiz

Loonkosten
Als de loonkosten stijgen, kunnen bedrijven gedwongen worden hun verkoopprijzen te verhogen. De kans bestaat dat ze daardoor klanten verliezen.

Een stijgende arbeidsproductiviteit kan dit oplossen

Slide 11 - Diapositive

Oorzaken hogere arbeidsproductiviteit:

- Scholing
- Mechanisatie , Automatisering
- Betere arbeidsverdeling, Specialisatie
- Betere arbeidsomstandigheden

Slide 12 - Diapositive

Loonkosten per product zullen dalen als de procentuele stijging van de ...(1) groter is dan de procentuele stijging van de ...(2)
A
1 arbeidsproductiviteit 2 lonen
B
1 lonen 2 arbeidsproductiviteit

Slide 13 - Quiz

Een ICT bedrijf werd opgericht in 2019 en we hebben de volgende financiele informatie:
 In 2019 was de omzet € 300.000,- en de kosten waren € 244.000,-. In 2019 kochten ze 5 computers voor hun werknemers voor € 12.000,- in totaal.
In 2020 steeg de omzet naar € 320.000,-  en de kosten naar € 268.000,-. 
In 2021 verwachten ze dat de omzet daalt naar € 270.000,- en de kosten nog steeds € 268.000,- zullen zijn. In 2022 zullen ze nieuwe computers voor de werknemers kopen

Slide 14 - Diapositive

In 2019 was de omzet € 300.000,- en de kosten waren € 244.000,-. In 2019 kochten ze 5 computers voor hun werknemers voor € 12.000,- in totaal.
In 2020 steeg de omzet naar € 320.000,- en de kosten naar € 268.000,-.
In 2021 verwachten ze dat de omzet daalt naar € 270.000,- en de kosten nog steeds € 268.000,- zullen zijn. In 2022 zullen ze nieuwe computers kopen
Hoogste winst in?
A
2019
B
2020
C
2021

Slide 15 - Quiz

Opdracht
We kopen de computers in 2019, maar het is niet eerlijk om te zeggen dat de € 12.000,- volledig in 2019 thuishoren.
We moeten de kosten spreiden over de levensduur van de computers en dat is 3 jaar.
Dus niet € 12.000,- in 2019 en € 0,- in 2020 en 2021, maar 
12.000 / 3 = € 4.000,- afschrijvingskosten in 2019,2020 en 2021

Slide 16 - Diapositive

Opdracht
Resultaat 2019 = 300.000 - 244.000 - 4.000 = € 52.000,-

Resultaat 2020 = 320.000 - 268.000 - 4.000 = € 48.000,-

Resultaat 2021 = 270.000 = 268.000 - 4.000 = - € 2.000,-

Slide 17 - Diapositive

Afschrijving
Vaste activa verminderen in waarde gedurende de jaren
De kosten van de vaste activa worden gespreid over de jaren

                                                    Aanschawaarde - Restwaarde
Afschrijving per jaar = -------------------------------------
                                                   Levensduur

( Soms is afschrijving een % van de aanschafwaarde of boekwaarde )

Slide 18 - Diapositive

Afschrijving
Een machine is aangeschaft op 1/1/2019 voor € 90.000,-. De levensduur wordt geschat op 9 jaar en we verwachten nog 
€ 18.000,- voor de oude machine te krijgen als we die verkopen op 1/1/2028.

Wat is de boekwaarde van de machine op 31/12/2020?

Slide 19 - Diapositive

Een machine is aangeschaft op 1/1/2019 voor € 90.000,-. De levensduur wordt geschat op 9 jaar en we verwachten nog
€ 18.000,- voor de oude machine te krijgen als we die verkopen op 1/1/2028.

Wat is de boekwaarde van de machine op 31/12/2020?
A
€ 70.000,-
B
€ 74.000,-
C
€ 80.000,-
D
€ 82.000,-

Slide 20 - Quiz

Opdracht
Afschrijving = ( 90.000 - 18.000 ) / 9 = 8.000

Boekwaarde = 90.000 - 2 x 8.000 = € 74.000,-

Slide 21 - Diapositive

Hw.
Opgave 5.22

Slide 22 - Diapositive