VT en TT

VT en TT
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsBasisschoolGroep 7,8

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

VT en TT

Slide 1 - Diapositive

Tegenwoordige tijd

hele werkwoord: kleuren
ik-vorm: stam=hele ww - en (kleur)
hij/zij-vorm: stam + t (kleurt)
wij-vorm: hele werkwoord (kleuren)

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Aaron -------(lassen, tt) de pijpen goed aan elkaar vast
A
lasd
B
last

Slide 4 - Quiz

Mijn vader ---------(plaatsen, tt) een hek achter in de tuin.
A
plaatst
B
plaatsd

Slide 5 - Quiz

Huub --------(meten, tt) de omvang van zijn armen.
A
meet
B
meed

Slide 6 - Quiz

Pieter -------(blijven, tt) nog even kijken naar de volgende wedstrijd
A
blijvt
B
blijft
C
blijvd
D
blijfd

Slide 7 - Quiz

De peuter -------(plassen, tt) in het pierenbadje.
A
plasd
B
plasst
C
plassd
D
plast

Slide 8 - Quiz

Jij ---------(geven, tt) de kat eten en drinken.

Slide 9 - Question ouverte

Dit kleed ------(pluizen, tt) steeds meer.

Slide 10 - Question ouverte

Je ------(sjezen, tt) te hard door die bocht.

Slide 11 - Question ouverte

Mijn moeder ------(vegen, vt) haar gezicht af met haar mouw.
A
veegte
B
veegde
C
veegten
D
veegden

Slide 12 - Quiz

Lies zat op de stoel en -------(frommelen, vt) haar handschoenen in elkaar.

A
frommelde
B
frommelte
C
frommelten
D
frommelden

Slide 13 - Quiz

Marc -------(raden, vt) de juiste getallen en won daarmee een prijs.
A
raatte
B
raadte
C
raadde
D
raatde

Slide 14 - Quiz

De hond --------(herkennen, vt) zijn baasje niet meer.
A
herkente
B
herkende

Slide 15 - Quiz

Jelle ---(schatten, vt) haar tien jaar jonger dan hij zelf was.
A
schatten
B
schatte
C
schatde

Slide 16 - Quiz

Ik -------(loten, vt) bijzonder gunstig.

A
loodde
B
lotte
C
lootte
D
loodte

Slide 17 - Quiz

De kinderen ---------(vullen, vt) hun zakken met de gewonnen knikkers.

Slide 18 - Question ouverte

.Plotseling ------------(beschikken, vt) jullie over heel veel geld.

Slide 19 - Question ouverte

De kinderen ---------(vegen, vt) het stof van de tafels.

Slide 20 - Question ouverte

De twee voetballers -------(praten, vt) gisteren met trainer.

Slide 21 - Question ouverte