Op niveau Grammatica - Zelfstandige en hulpwerkwoorden

Op niveau- Grammatica - lesdoelen
Je herhaalt wat zelfstandige naamwoorden zijn.
Je herhaalt wat lidwoorden zijn.
Je herhaalt wat bijvoeglijke naamwoorden zijn.
Je herhaalt wat voorzetsels zijn 

 Je leert wat zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden zijn.




1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Op niveau- Grammatica - lesdoelen
Je herhaalt wat zelfstandige naamwoorden zijn.
Je herhaalt wat lidwoorden zijn.
Je herhaalt wat bijvoeglijke naamwoorden zijn.
Je herhaalt wat voorzetsels zijn 

 Je leert wat zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden zijn.




Slide 1 - Diapositive

Zinsdelen en Woordsoorten
Een zinsdeel is één woord of een groepje woorden
in een zin die bij elkaar horen.


Een woordsoort is een categorie waarin je
woorden kunt indelen.



Slide 2 - Diapositive

Zinsdelen 


  Jan |  heeft   | Pim | een mooi boek | geleend.
  ow  | pv/wg  |  mv  |          lv               |     wg.      


Slide 3 - Diapositive

Woordsoorten
  Janheeft | Pim | een | mooi | boek | geleend.

zelfstandige naamwoorden: Jan, Pim, boek
lidwoorden: een
bijvoeglijk naamwoord: mooi
werkwoorden: heeft, geleend 


Slide 4 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord [zn]
Wat weten jullie nog van deze woordsoort?

Zelfstandig naamwoord [zn]

Slide 5 - Diapositive


Een zelfstandig naamwoord...
A
is altijd met een hoofdletter
B
is een mens, dier, plant, ding of gevoel
C
heeft altijd een lidwoord
D
heeft altijd een meervoud

Slide 6 - Quiz

Een zelfstandig naamwoord: 
1. is een woord voor een: mens, dier, plant, ding of gevoel 

2. heeft meestal een enkelvoud en meervoud: huis - huizen

3. kan vaak verkleind worden: huis - huisje

4. je kunt er vaak de, het of een voor zetten: het huis


Slide 7 - Diapositive

Lidwoord [lw]
Wat weten jullie nog van deze woordsoort?

Lidwoord [lw]

Slide 8 - Diapositive


Een lidwoord...
A
staat altijd aan het begin van een zin
B
is bepaald (een) of onbepaald (de, het)
C
is bepaald (de, het) of onbepaald (een)
D
staat altijd direct voor het zn

Slide 9 - Quiz

Een lidwoord: 
1. is bepaald: de koffie, het colaatje [blw]

2. is onbepaald: een koffie, een colaatje [olw]

3. hoort bij een zelfstandig naamwoord: het huis, de tuin

4. kan ook voor een bijvoeglijk naamwoord staan: de mooie jas


Slide 10 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord [bnw]
Wat weten jullie nog van deze woordsoort?

Bijvoeglijk naamwoord [bnw]

Slide 11 - Diapositive


Een bijvoeglijk naamwoord...
A
vertelt iets over een zelfstandig naamwoord
B
vertelt iets over een lidwoord
C
vertelt iets over een persoonsvorm
D
vertelt iets over een onderwerp

Slide 12 - Quiz

Een bijvoeglijk naamwoord: 
1. vertelt iets over een zn: de saaie wedstrijd, de film is leuk

2. heeft verschillende spelling: een groot huis, een grote auto

3. kent de trappen van vergelijkingoud, ouder, oudst

4. kan van een werkwoord komen: een gebroken hart


Slide 13 - Diapositive


Wat is het zelfstandig naamwoord?

De jonge kinderen gaan vanmiddag buiten spelen.
A
gaan
B
buiten
C
spelen
D
kinderen

Slide 14 - Quiz


Wat is het lidwoord?

De jonge kinderen gaan vanmiddag buiten spelen.
A
de
B
buiten
C
spelen
D
vanmiddag

Slide 15 - Quiz


Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

De jonge kinderen gaan vanmiddag buiten spelen.
A
de
B
jonge
C
spelen
D
vanmiddag

Slide 16 - Quiz

Voorzetsels: je kunt een vraag stellen: waarin, waaronder, waarmee, waardoor
  • Geen een plaats aan: in, op, onder, boven, naast, in, achter, voor, tussen, door etc. (de tafel)
  • Geven een reden aan: vanwege, door  (het feest)
  • Geven een tijd aan : gedurende, tijdens (het feest)

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Vidéo

Zelfstandig werkwoord [zww]
Jan kijkt een film met zijn zusje.

Als er maar één werkwoord in de zin staat dan is dat een
zelfstandig werkwoord (kijkt)

zinsdeel: persoonsvorm [pv] 
woordsoort: zelfstandig werkwoord [zww]

Slide 19 - Diapositive

Herkennen van [hww] en [zww]
1. Als de zin maar één werkwoord heeft dan is dat zelfstandig:
Wij eten vanavond spaghetti met pesto.

2. Als de zin meerdere werkwoorden heeft dan is er maar één zelfstandig werkwoord, de rest zijn hulpwerkwoorden:
Wij hebben gisteravond spaghetti met pesto gegeten.
Wij zullen vanavond spaghetti met pesto gaan eten.


Slide 20 - Diapositive


Wat is het zelfstandige werkwoord?

De kinderen gaan vanmiddag in het park spelen.
A
gaan
B
gaan + spelen
C
spelen
D
de kinderen

Slide 21 - Quiz


Wat is het zelfstandige werkwoord?

Hij zat tijdens de uitleg te gamen.
A
zat
B
hij
C
te
D
gamen

Slide 22 - Quiz


Wat is het hulpwerkwoord?

Waarom heb je niet goed geluisterd?
A
heb + geluisterd
B
heb
C
heb je
D
geluisterd

Slide 23 - Quiz


Wat zijn de hulpwerkwoorden?

Hij vroeg of ik hem wilde helpen verhuizen.
A
vroeg
B
wilde helpen
C
vroeg, wilde, helpen
D
wilde, helpen, verhuizen

Slide 24 - Quiz