Week 22
1 / 18
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Vertaal:
Bezorgen
Bezorgen
Slide 2 - Question ouverte
Vertaal:
Vaak
Vaak
Slide 3 - Question ouverte
Vertaal:
Maat
Maat
Slide 4 - Question ouverte
Vertaal:
Introductie
Introductie
Slide 5 - Question ouverte
Vertaal:
Volger
Volger
Slide 6 - Question ouverte
Vertaal:
Purchase
Purchase
Slide 7 - Question ouverte
Vertaal:
Journey
Journey
Slide 8 - Question ouverte
Vertaal:
Start off
Start off
Slide 9 - Question ouverte
Vertaal:
Lift
Lift
Slide 10 - Question ouverte
Vertaal:
Always
Always
Slide 11 - Question ouverte
Vertaal:
Kan ik u helpen?
Kan ik u helpen?
Slide 12 - Question ouverte
Vertaal:
Nee, bedankt.
Nee, bedankt.
Slide 13 - Question ouverte
Vertaal:
Verkoopt u kaartjes?
Verkoopt u kaartjes?
Slide 14 - Question ouverte
Vertaal:
Kunt u mij uitleggen hoe het werkt?
Kunt u mij uitleggen hoe het werkt?
Slide 15 - Question ouverte
Vertaal:
Ik ga mijn beste vriend bezoeken.
Ik ga mijn beste vriend bezoeken.
Slide 16 - Question ouverte
Vertaal:
Weet jij waar zij woont?
Weet jij waar zij woont?
Slide 17 - Question ouverte
Vertaal:
De bus is te laat.
De bus is te laat.
