NN6 H/V 1 Formuleren H6 Over verbanden tussen zinnen

Over verbanden tussen zinnen
Formuleren H6
Nieuw Nederlands 6e editie
havo/vwo
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Over verbanden tussen zinnen
Formuleren H6
Nieuw Nederlands 6e editie
havo/vwo

Slide 1 - Diapositive

Programma
1. Muurgedicht
2. Jeugdliteratuur
3. Theorie
3.1. Herhaling
3.2. Voorkennis
3.3. Theorie
3.4. Check

Slide 2 - Diapositive

Muurgedicht
1. Gedicht en jeugdliteratuur
2. Variëren in zinslengte
3. Theorie

Slide 3 - Diapositive

Jeugdliteratuur

Slide 4 - Diapositive

Theorie: herhaling
Variëren in zinslengte
- enkelvoudige zinnen
- samengestelde zinnen

Opdracht: Wat klopt er niet in de volgende  zinnen?
Herschrijf de zin zodat deze klopt.

Slide 5 - Diapositive

"Zodra ik genoeg klanten heb richt ik een eigen bedrijf op en ga dan heel veel geld verdienen en koop een groot huis met een vrouw en 2 kinderen."

Slide 6 - Question ouverte

Mijn gezin bestaat uit hopelijk uit een hond, een mooie vrouw en 2 kinderen, omdat als je er maar een hebt voelt het kind zich misschien alleen.

Slide 7 - Question ouverte

Theorie: doel
Je kunt door het gebruik van 
verwijs- 
en signaalwoorden 
verbanden tussen zinnen aanbrengen

Slide 8 - Diapositive

Theorie 'verbanden tussen zinnen'



Tekstverbanden:
- tussen woorden en zinsdelen
- tussen zinnen
- tussen alinea's

Slide 9 - Diapositive

Theorie 'verbanden tussen zinnen'
Je kunt op twee manieren verbanden aanbrengen:

1. Door verwijswoorden

2. Door signaalwoorden

Slide 10 - Diapositive

Noem drie verwijswoorden

Slide 11 - Carte mentale

Zinsverbanden door verwijswoorden

Slide 12 - Diapositive

die & deze verwijzen naar ...-woorden
A
de-woorden (znw)
B
het-woorden (znw)
C
een-woorden (znw)
D
de, het & een-woorden (znw)

Slide 13 - Quiz

Waarmee & met wie
A
'Waarmee' verwijst naar personen, 'met wie' verwijst naar dingen
B
'Waarmee' verwijst naar dingen, 'met wie' verwijst naar personen
C
'Waarmee' en 'met wie' mag je door elkaar gebruiken; er zijn geen vaste regels.
D
Je mag in het Nederlands alleen 'waarmee' gebruiken. 'Met wie' is altijd fout.

Slide 14 - Quiz

Theorie 'verbanden tussen zinnen'
Je kunt op twee manieren verbanden aanbrengen:

1. Door verwijswoorden

2. Door signaalwoorden

Slide 15 - Diapositive

Noem een tekstverband + bijpassend signaalwoord.

Slide 16 - Carte mentale

Signaalwoorden

Slide 17 - Diapositive

Het signaalwoord 'want' hoort bij het tekstverband
A
tegenstelling
B
reden
C
conclusie/ samenvatting
D
oorzaak-gevolg

Slide 18 - Quiz

Het signaalwoord 'ook' hoort bij het tekstverband
A
opsomming
B
voorbeeld
C
tijd
D
voorwaarde

Slide 19 - Quiz

Theorie: doel
Je kunt door het gebruik van 
verwijs- 
en signaalwoorden 
verbanden tussen zinnen aanbrengen

Slide 20 - Diapositive

Check: Maak een zin met een signaalwoord en een verwijswoord.

Slide 21 - Question ouverte

Huiswerk
- Maak tweetallen 

- Maak de opdrachten 1-3 van H6. Formuleren (boek)

- Schrijf de antwoorden in een Word-document
(Let op bij opdracht 3: geef elkaar goede feedback!)

- Lever het huiswerk in via Teams

Slide 22 - Diapositive