verleden tijd werkwoorden

1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2BasisschoolGroep 4-6

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Vandaag:

  • Werkwoordspelling verleden tijd

Slide 2 - Diapositive

Werkwoorden
verleden tijd

Slide 3 - Diapositive

doel van de les
ik weet wat verleden tijd inhoudt. 

Slide 4 - Diapositive

weet je nog?
de jongen
gooit
de bal

Slide 5 - Diapositive

de jongen gooit de bal
de jongen gooide de bal
nu
toen

Slide 6 - Diapositive

het meisje eet de pizza
het meisje at de pizza
nu
toen

Slide 7 - Diapositive

de tijd van NU
de tijd van NU heet tegenwoordige tijd.

het gebeurt NU
het is niet klaar.

Slide 8 - Diapositive

de tijd van TOEN
de tijd van TOEN heet verleden tijd.

het gebeurde TOEN
je stapt terug in het verleden en iets is dan nog bezig.

Slide 9 - Diapositive

NU
(tegenwoordige tijd)

de jongen gooit de bal.
het meisje eet de pizza.
de moeder kookt de soep.
de vader rijdt in de auto.
TOEN
(verleden tijd)

de jongen gooide de bal.
het meisje at de pizza.
de moeder kookte de soep.
de vader reed in de auto. 

Slide 10 - Diapositive

zwakke werkwoorden
sterke werkwoorden
werkwoorden die
+te/ten 
of
+de/den 

krijgen in de verleden tijd
werkwoorden die veranderen in de verleden tijd.

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Voor -en staat:  t, k, f, s, ch, p:
stam + te(n) en ge+stam+t
 softketchup


Voor -en staat niet:t, k, f, s,ch, p:
stam + de(n) en ge+stam+d

werken > ik-hij werkte 
                 we-ze werkten
ik heb-je hebt-hij heeft-we-ze hebben gewerkt
leren > ik-hij leerde
                 we-ze leerden
ik heb-je hebt-hij heeft-we-ze hebben geleerd

Slide 13 - Diapositive

zwakke werkwoorden

ik werk - ik werkte
ik gooi - ik gooide
ik pak - ik pakte
ik fiets - ik fietste
ik brand - ik brandde

sterke werkwoorden

ik eet - ik at
ik rijd - ik reed
ik vlieg - ik vloog
ik vang - ik ving
ik ga - ik ging
ik lees - ik las

Slide 14 - Diapositive

sterke werkwoorden
sterke werkwoorden zijn leerwoorden, die moet je dus leren

Slide 15 - Diapositive

Diana en Sasha .......naar school (lopen vt)
A
loopten
B
liepen
C
loopt
D
liep

Slide 16 - Quiz

Emirhan ......een boek (kopen vt)
A
koopte
B
kocht
C
koopde

Slide 17 - Quiz

Leonid .....zijn vinger (verbranden vt)
A
verbrandde
B
verbrande
C
verbranden
D
verbrandt

Slide 18 - Quiz

Silah.....op haar gitaar (spelen vt)
A
speelt
B
spelde
C
speel
D
speelde

Slide 19 - Quiz

Vadim ....naar huis. (fietsten vt)
A
fietsde
B
fietst
C
fietste
D
fietsen

Slide 20 - Quiz

Hij.......gisteren naar de stad (gaan vt).

Slide 21 - Question ouverte

Liza en Igor........naar de winkel (rennen vt)

Slide 22 - Question ouverte

Briana en Elif .......op de bus (wachten vt).

Slide 23 - Question ouverte

Erva .... kibbeling (eten - vt)

Slide 24 - Question ouverte

Mykhailo en Cevdet ....

maak een zin in de verleden tijd

Slide 25 - Question ouverte

Talha en Ajdin...

Maak een zin in de verleden tijd

Slide 26 - Question ouverte

Ik weet hoe ik de tegenwoordige en verleden tijd van een werkwoord kan maken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Sondage

Maken:
les 21    6  t/m 9
les 29  7 t/m 10

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive