Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Hoe vorm je de passé composé met avoir in het frans?
Slide 3 - Question ouverte
j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'avoir'
Grammaire 'Avoir'
ai
as
a
avons
avez
ont
Slide 4 - Question de remorquage
Vul de zin in met het voltooid tegenwoordige tijd van Avoir: J' __ ____ (manger) du poisson.
Slide 5 - Question ouverte
Vul de zin in met het voltooid tegenwoordige tijd van Avoir: Vous _____ ____ (acheter) des souvenirs
Slide 6 - Question ouverte
Wat gebeurt als je "être" gebruikt in de passé composé?
Slide 7 - Question ouverte
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
être (zijn)
suis
es
est
sommes
êtes
sont
Slide 8 - Question de remorquage
Vul de zin in met het voltooid tegenwoordige tijd van Être : Elles ___ ___ (aller) en Italie
Slide 9 - Question ouverte
Vul de zin in met het voltooid tegenwoordige tijd van Être : Nous (m) ___ ___ (aller) au Japon en avion
Slide 10 - Question ouverte
Vul de zin in met het voltooid tegenwoordige tijd van Être : Il ___ ___ (tomber) sur des bonnes affaires!
Slide 11 - Question ouverte
Faire 17ac p.34 - deel D
1) Doe opdr. 17aconline (deel D)
2) Al klaar? Ga dan daar de Online methode en doe Slimtampen OM – Hfd 1 – Grammaire, D: Overhoren
3) Ook klaar? Oefen op Verbuga (kies "passé composé" -> "aller, arriver, rester, tomber" + avoir, être, faire + andere werkwoorden op -er behalve werkwoorden die beginnen met "se + werkwoord")
Slide 12 - Diapositive
Temps de travail individuel
1. Woordjes leren met StudyGo (Groepen -> oefeningen -> Hoofdstuk 1 -> Probeer alle mogelijke manieren
2. Woordjes leren door ze in je schrift te schrijven (ten minste 2 keer)
timer
5:00
Slide 13 - Diapositive
Les devoirs pour jeudi 3 octobre
Apprendre A, B, C, D (avoir + être met aller, arriver, rester, tomber - AART) FR/NL + NL/FR