par 8ik/9sterkzwak/10pvvtzwak

Werkwoorden
pvtt
sterk/zwak
'T eX K o F S CH i P 
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Werkwoorden
pvtt
sterk/zwak
'T eX K o F S CH i P 

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Wat hebben we gedaan?
par. 8 => pvtt 
ik-vorm / ik-vorm + t 

par. 9 => sterk of zwak

par. 10 => 'T eX K o F S CH i P
ik-vorm + de(n) / ik-vorm + te(n)


Slide 3 - Diapositive

Oefenen
Oefen met de volgende dia's.

=> Zorg dat je ELK antwoord kunt uitleggen. Begrijp je een antwoord niet, vraag het dan (klasgenoot / dkm)

Slide 4 - Diapositive

persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 5 - Diapositive

Wat is de ik-vorm van het woord "lopen"?

Slide 6 - Question ouverte

Wat is de ik-vorm van het woord "verven"?

Slide 7 - Question ouverte

Noem de ik-vormen van de volgende werkwoorden:
bakken, raken, verhuizen.

Slide 8 - Question ouverte

persoonsvorm tegenwoordige tijd
Ik
ik voor/achter de pv => ik-vorm
=> ik snoei / snoei ik

*jij
jij voor de pv => ik-vorm + t
=> jij snoeit / jij loopt / jij verhuist

Slide 9 - Diapositive

persoonsvorm tegenwoordige tijd
*jij
jij  achter de pv => ik-vorm
=> snoei jij / loop jij / verhuis jij

hij/zij/het/u/de jongen => ander enkelvoud
ik-vorm + t (voor/achter de pv)
=> hij snoeit / u loopt / verhuist de jongen

Slide 10 - Diapositive

Vul de juiste vorm in:
(worden) Hij ... later vast een goede vader.

Slide 11 - Question ouverte

(worden) ... jij later een goede vader?

Slide 12 - Question ouverte

Vul in: pv tegenwoordige tijd.

Maar hij (vertrouwen) niemand.
A
vertrouwt
B
vertrouwd

Slide 13 - Quiz

Vul in: pvtt

Joep (lopen) naar school.
A
loop
B
loopd
C
loopt
D
lopen

Slide 14 - Quiz

Vul in: pvtt

Het huis (branden) af.
A
brand
B
brant
C
brandt

Slide 15 - Quiz

Welke zin is goed gespeld?
A
Anna verbied haar broertje binnen te komen.
B
Anna verbiedt haar broertje binnen te komen.

Slide 16 - Quiz

Welke zin is goed gespeld?

A
Jij word er wel gelukkig van.
B
Jij wordt er wel gelukkig van.

Slide 17 - Quiz

Welke zin is goed gespeld?

A
Vind jij dit een mooie kleur?
B
Vindt jij dit een mooie kleur?

Slide 18 - Quiz

sterk of zwak

Slide 19 - Diapositive

sterke of zwakke werkwoorden
Sterk
klankverandering
=> ik loop / ik liep

zwak
géén klankverandering
=> ik snoei / ik snoeide

Slide 20 - Diapositive

lopen
A
sterk
B
zwak

Slide 21 - Quiz

werken
A
sterk
B
zwak

Slide 22 - Quiz

helpen
A
sterk
B
zwak

Slide 23 - Quiz

genezen
A
sterk
B
zwak

Slide 24 - Quiz

wassen
A
sterk
B
zwak

Slide 25 - Quiz

zonnen
A
sterk
B
zwak

Slide 26 - Quiz

luisteren
A
sterk
B
zwak

Slide 27 - Quiz

kijken
A
sterk
B
zwak

Slide 28 - Quiz

persoonsvorm verleden tijd


Slide 29 - Diapositive

persoonsvorm verleden tijd (zwak)
enkelvoud
ik-vorm + de => ik snoeiDE  of
ik-vorm + te => ik werkTE

meervoud
ik-vorm + den => wij snoeiDEN  of
ik-vorm + ten => jullie werkTEN

Slide 30 - Diapositive

persoonsvorm verleden tijd (zwak)
Kun je het niet horen? / Vind je allebei de antwoorden goed klinken?

=> 'T  e X   K  o  F   S   CH   i  P 
verhuizen => verhuiZ => niet in het kofschip => verhuisDe(n)
juichen => juiCH => wel in het kofschip => juichTe(n)
snoeien => snoei => niet in het kofschip => snoeiDe(n)
puffen => pufF => wel in het kofschip => pufTe(n)

Slide 31 - Diapositive

Wat is juist?
A
ik waste
B
ik wasde

Slide 32 - Quiz

Wat is juist?
A
hij jubelde
B
hij jubelte

Slide 33 - Quiz

Wat is juist?
A
wij beleeften
B
wij beleefden

Slide 34 - Quiz

Wat is juist?
A
Jullie planten een boom.
B
Jullie plantten een boom.

Slide 35 - Quiz

Wat is juist?
A
hij deelde mee
B
hij deeldde mee

Slide 36 - Quiz

Wat is juist?
A
ik beklade
B
ik bekladde

Slide 37 - Quiz

Wat is juist?
A
u werkte
B
u werktte

Slide 38 - Quiz

Wat is juist?
A
schilderdde jij?
B
schilderde jij?

Slide 39 - Quiz

Wat is juist?
A
zij zweefden
B
zij zweeften

Slide 40 - Quiz

Vragen?

Slide 41 - Diapositive