TEST1

• Natuurkunde
• HBO
• Studiejaar 1

Alice en Bill staan op de maan. Alice gooit haar bal naar beneden. Bill laat zijn bal alleen vallen. Welke bal heeft een grotere versnelling direct na het loslaten?

1. De bal van Alice
2. Het hangt ervan af hoe hard de bal gegooid is
3. Beide ballen hebben dezelfde versnelling
4. De bal van Bill

Je gooit een steen van een brug af. Als deze 4 m is gevallen, gooi je een tweede steen. Wat gebeurt er met de onderlinge afstand tussen de stenen tijdens het vallen?

1. De onderlinge afstand neemt toe tijdens het vallen
2. De onderlinge afstand blijft constant op 4 m
3. De onderlinge afstand neemt af tijdens het vallen
4. Er is meer informatie nodig om een antwoord te kunnen geven

Je rijdt eerst 4 km met 30 km/h en vervolgens nog eens 4 km met 50 km/h. Wat is de gemiddelde snelheid over de gereden 8 km?

1. Tussen de 40 en 50 km/h
2. Precies 40 km/h
3. Tussen de 30 en 40 km/h

Kijk naar lijn A in de v(t)-grafiek. Hoe verandert de versnelling over de tijd voor lijn A?

1. Neemt lineair af
2. Neemt lineair toe
3. Blijft constant
4. Neemt kwadratisch toe

Je laat een rubberen stuiterbal vallen. De bal raakt de vloer en stuitert dan weer omhoog naar jou. Welke v(t)-grafiek toont het snelheidsverloop van deze beweging? (Tip: bij beweging naar beneden hoort een negatieve snelheid)

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Als alle componenten van een vector verdubbeld worden, wat gebeurt er dan met de hoek van de vector met de horizontaal?

1. De hoek verdubbelt
2. De hoek wordt groter, maar minder dan 2x
3. De hoek verandert niet
4. De hoek halveert

Een bepaalde vector heeft een x-component die half zo groot is als de vector zelf. Wat is een mogelijke hoek van deze vector met de x-as? (Tip: maak een schets van vector en x-component)

1. 90°
2. 60°
3. 45°
4. 30°

Alice en Bill staan op de rand van een klif met hoogte H. Beiden gooien ze een bal met beginsnelheid v0, Alice gooit de bal recht naar beneden en Bill recht omhoog. De snelheden van de ballen wanneer ze de grond raken zijn vA en vB. Als er geen luchtweerstand is, wat is dan waar?

1. vA < vB
2. vA = vB
3. vA > vB
4. Niet te zeggen

Vanuit rust druk je op het gas van een Ferrari, waarbij je gedurende 4 seconden een kracht F uitoefent. De auto legt een afstand van 50 m af. Welke afstand had de auto afgelegd als dezelfde kracht gedurende 8 seconden was uitgeoefend?

1. 200
2. 150
3. 100
4. 50

Je telt twee vectoren met een lengte van 20 en 40 cm bij elkaar op. Wat is de grootte van de somvector? Er is maar één antwoord mogelijk.

1. 37 cm
2. 18 cm
3. -20 cm
4. 64 cm

Een projectiel wordt gelanceerd vanaf de grond met een hoek van 30°. Op welk moment in het traject heeft dit projectiel de kleinste snelheid? (Geen luchtwrijving)

1. Vlak nadat het gelanceerd is
2. Op het hoogste punt in de vlucht
3. Vlak voordat het de grond raakt
4. Snelheid is altijd constant

Voor een kanon op de Aarde, volgt een kanonskogel traject 2. Welk traject zou een kanonskogel volgen als hetzelfde kanon op de Maan zou zijn, waar g = 1,6 m/s2
in een situatie waarin verder alles hetzelfde is?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Beschouw een karretje op een horizontale, wrijvingsloze tafel. Iemand geeft een duw. Wat gebeurt er met het karretje NA de duw.

1. Het komt langzaam tot stilstand
2. Het rijdt door met constante versnelling
3. Het rijdt door met afnemende versnelling
4. Het rijdt door met constante snelheid

Je drukt het gaspedaal in, waardoor op je auto gedurende 40 m een constante motorkracht wordt uitgeoefend. De auto versnelt vanuit rust tot een eindsnelheid van 50 km/h. Welke eindsnelheid zou de auto bereiken als dezelfde kracht gedurende 80 m was uitgeoefend?

1. 200
2. 100
3. 70
4. 50

Hoe verandert de kinetische energie van een fietser als de snelheid gehalveerd wordt?

1. 4 keer zo klein
2. twee keer zo klein
3. wortel 2 keer zo klein
4. dat hangt af van de massa

Auto A en auto B rijden met v = 50 km/h in tegengestelde richting en botsen frontaal. Wat kan je zeggen van de grootte van de kracht van B op A?

1. Dat hangt af van de versnelling na de botsing
2. Die is gelijk aan de kracht van A op B
3. Dat hangt af van de massa's van de auto's
4. Dat wordt bepaald door de wrijvingskracht.

Een skelter versnelt vanuit stilstand met een versnelling
Wat is de afgelegde afstand na 4 seconden?

a(t)=0,3⋅t+0,4

1. 1,6 m
2. 4,0 m
3. 6,4 m
4. 7,2 m

Een blokje met een massa van 400 g en een volume van 200 ml steekt voor 20% uit boven de vloeistof waar het in drijft.
De dichtheid van de vloeistof is

1. 1,60 g/ml
2. 0,400 g/ml
3. 2,50 g/ml
4. 0,500 g/ml

Men laat een stalen kogeltje (m=25 g) vallen in een hoge cilinder die is gevuld met olie. Het kogeltje ondervindt een wrijvingskracht waarvoor geldt:


Bereken de eindsnelheid van het kogeltje in de olie in meter per seconde.

Fw=0,4⋅v

De fysische grootheid die soms wordt beschreven als de maat voor de weerstand van een lichaam tegen verandering van snelheid is

1. de kracht
2. de massa
3. het gewicht
4. de versnelling

Een voorwerp beweegt van links naar rechts met constante snelheid. Welk van de volgende beweringen is juist?

1. Er werken geen krachten op het voorwerp
2. De som van de krachten naar links is groter dan de som van de krachten naar rechts
3. De netto kracht op het voorwerp is naar links
4. Er werkt geen netto kracht op het voorwerp

Je staat op een weegschaal in een bewegende lift die aan het afremmen is. Terwijl de lift afremt, wijst de weegschaal

1. meer aan dan wanneer de lift naar beneden gaat en afremt
2. meer aan dan wanneer de lift beweegt met constante snelheid
3. minder aan dan wanneer de lift stilstaat
4. je hebt onvoldoende gegevens om deze vraag te beantwoorden

Een voorwerp glijdt langs een wrijvingsloze helling naar beneden. De helling maakt een hoek van 14,5° met de horizontaal. De versnelling waarmee het voorwerp beweegt is:

1. 0,25⋅g
2. 0,35⋅g
3. 0,45⋅g
4. 0,50⋅g

Bij het voortduwen van een kist wordt een nettokracht uitgeoefend zoals weergegeven in de grafiek. Wat is de nettoarbeid (J) die hierbij wordt verricht?

1. 200
2. 400
3. 1000
4. 2000

Een kogel met een massa van 25,0 g beweegt horizontaal, raakt een blok hout, dringt in het hout en komt na 12,0 cm tot stilstand. Vlak voor de inslag was de snelheid van de kogel 520 m/s. Bereken de grootte van de gemiddelde remkracht van het blok op de kogel in kN.