10.3 Eenparig versneld

Hoofdstuk 10: Bewegingen
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 10: Bewegingen

Slide 1 - Diapositive

Programma
  • Terugblik 10.2
  • Uitleg 10.3
  • Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Diapositive

In een s,t-diagram staat de s voor:
A
Snelheid
B
Afstand
C
Seconden

Slide 3 - Quiz

Als je van de v-t grafiek een s-t grafiek zal maken dan:
A
De s-t grafiek stijgt alleen maar
B
De s-t grafiek stijgt en daalt
C
De s-t grafiek bestaat uit een horizontale lijn

Slide 4 - Quiz

De beweging van een voorwerp dat hiernaast wordt beschreven met een v,t-diagram voert op t = 0,9 s uit...
A
stilstand
B
constante snelheid
C
versnelling
D
vertraging

Slide 5 - Quiz

Bekijk de s,t-diagram. hoe groot is de remweg van deze persoon?
A
5 meter
B
20 meter
C
25 meter
D
dat kun je niet zeggen

Slide 6 - Quiz

Hoe heet dit diagram?
A
t,v-diagram
B
v,t-Diagram
C
m/s,s-diagram
D
Geen van allen

Slide 7 - Quiz

Bekijk de s,t-diagram. wat is er aan de hand op stukje B? (meerdere antwoorden mogelijk)
A
de persoon voert een eenparige beweging uit
B
de persoon staat stil
C
de persoon heeft dezelfde snelheid
D
geen van deze antwoorden is juist

Slide 8 - Quiz

Een automobilist moet plotseling remmen voor een overstekende kat, is dit een voorbeeld van een versnelling?
A
Ja, een negatieve versnelling
B
Ja, een positieve versnelling
C
Nee, dit is geen versnelling

Slide 9 - Quiz

Er is sprake van een versnelling op het stuk
A
d
B
e
C
f
D
g

Slide 10 - Quiz

Je gooit een bal recht omhoog in de lucht. Op het hoogste punt zijn de snelheid en de versnelling van de bal...
A
beide nul.
B
alleen de versnelling is nul.
C
alleen de snelheid is nul.
D
zijn geen van beide nul.

Slide 11 - Quiz

Als een fietser vertraagd van 16 km/h naar stilstaand in 10s. Wat is de de versnelling?
A
0,44s2m
B
1,6s2m
C
0,44s2m
D
1,6s2m

Slide 12 - Quiz

Als een auto versneld van 0 tot 50 km/h in 10 sec, dan is de versnelling:
A
50s2m
B
1,4s2m
C
18s2m

Slide 13 - Quiz

Een auto versnelt met een versnelling van 2,5 m/s2. Tijdens deze versnelling was de gemiddelde snelheid van de auto 95 km/h. De auto legt gedurende de versnelling 400 m af. Bereken de toename van de snelheid
A
38 m/s
B
15,2 m/s
C
38 km/h
D
15,2 km/h

Slide 14 - Quiz

Lesdoelen
De leerlingen weten waar eenparig versneld is.
De leerlingen kunnen de gemiddelde snelheid uitrekenen.
De leerlingen kunnen de snelheid uitrekenen na t-seconden.

Slide 15 - Diapositive

Bewegingen
We kennen 3 soorten bewegingen. Elke beweging heeft zijn eigen bijpassende grafieken.

De versnelde beweging
De vertraagde beweging
De eenparige beweging

Slide 16 - Diapositive

Bewegingen
De versnelde beweging:
Bij deze beweging wordt de snelheid steeds groter.
Elke seconde wordt er meer afstand afgelegd.

De eenparige beweging (constant):
Bij deze beweging blijft de snelheid constant (gelijk)
Elke seconde wordt er dezelfde afstand afgelegd.

De vertraagde beweging:
Bij deze beweging wordt de snelheid steeds kleiner.
Elke seconde wordt er minder afstand afgelegd

Slide 17 - Diapositive

Versnelling
Als je de versnelling van iets wilt weten kun je dat uitrekenen met de formule:

a=tvevbofa=tΔv
Δv=snelheidsverandering
t=tijd
a=versnelling

Slide 18 - Diapositive

Vraag
Femke fietste met een snelheid van 20 km/h. Ze heeft een versnelling van 2,5 m/s2 die ze 3 sec vol houdt. Wat wordt haar eindsnelheid? 

Slide 19 - Diapositive

Antwoord
G: 
v(begin)= 20 km/h = 5,56 m/s
a= 2,5 m/s2
t= 3 sec
G: 
v(eind)= ? km/h
A: 

Δv=at
Δv=2,53=7,5
Δv=veindvbegin
7,5=veind5,56
veind=7,5+5,56=13,0sm

Slide 20 - Diapositive