Oefentoets woordsoorten en spelling - havo/vwo

Oefentoets woordsoorten en spelling
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

Oefentoets woordsoorten en spelling

Slide 1 - Diapositive

Hij heeft (zijn) boek al ingeleverd.
A
Bezittelijk voornaamwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Bijwoord

Slide 2 - Quiz

Maak een zin waarin een voegwoord twee hoofdzinnen verbindt.

Slide 3 - Question ouverte

Marije gaat waarschijnlijk naar Zuid-Amerika en anders gaat ze naar Australië.
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + bijzin
D
bijzin + hoofdzin

Slide 4 - Quiz

Hij had op het (vierde)
rapport
onvoldoendes.
A
Bepaald hoofdtelwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
Bepaald rangtelwoord
D
Onbepaald rangtelwoord

Slide 5 - Quiz

Hij maakt zich geen zorgen, omdat hij goed voorbereid is.
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + bijzin
D
bijzin + hoofdzin

Slide 6 - Quiz

Maak een zin waarin een voegwoord een hoofdzin en een bijzin verbindt.

Slide 7 - Question ouverte

Welk woord is juist gespeld?
A
noordwesten
B
t-shirt
C
golfoorlog
D
meneer van Hooff

Slide 8 - Quiz

Of wij kampioen op het EK worden, is een lastige vraag.
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + bijzin
D
bijzin + hoofdzin

Slide 9 - Quiz

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
A
juli
B
beatrix college
C
kerstvakantie
D
maandag

Slide 10 - Quiz

Maak een zin waarin een voegwoord twee woordengroepen verbindt.

Slide 11 - Question ouverte

Welke zin is correct gespeld?
A
'Ik ben naar het feest geweest': zei hij.
B
'Ik ben naar het feest geweest', zei hij.
C
'Ik ben naar het feest geweest.' Zei hij.
D
Ik ben naar het feest geweest, zei hij.

Slide 12 - Quiz

Welke zin is correct gespeld?
A
'Ophouden,' zei de docent, 'nu is het klaar.'
B
'Ophouden', zei de docent. 'Nu is het klaar.'
C
'Ophouden', zei de docent: 'nu is het klaar.'
D
'Ophouden,' zei de docent: 'Nu is het klaar.'

Slide 13 - Quiz

Welke bewering is waar?
A
Een voegwoord kan niet vooraan een zin staan.
B
Een onderschikkend voegwoord verbindt bijzinnen met elkaar.
C
Een onderschikkend voegwoord verbind hoofdzinnen met elkaar.
D
'Of' kan een nevenschikkend, maar ook een onderschikkend voegwoord zijn.

Slide 14 - Quiz

(Wie) heeft dat gedaan?
A
Bijwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Aanwijzend voornaamwoord
D
Vragend voornaamwoord

Slide 15 - Quiz

Welke bewering is waar?
A
Windstreken schrijf je met een hoofdletter.
B
Je gebruikt aanhalingstekens bij citaten.
C
Als een zin begint met 's avond', schrijf je de 's' met een hoofdletter.
D
Je schrijft maanden en seizoenen met een hoofdletter.

Slide 16 - Quiz

Welke zin is samengesteld?
A
Hij heeft dat tegen zijn vader gezegd.
B
Hij zegt dat zij ook liefde heeft gekend.
C
Mijn oma is door haar bedrogen.
D
Mijn kat vindt vogeltjes kijken leuk.

Slide 17 - Quiz

Hij zegt dat zij het mooiste juweel is dat hij ooit heeft gehad.
A
Zelfstandig werkwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Bezittelijk voornaamwoord
D
Hulpwerkwoord

Slide 18 - Quiz