terugblik vorige les (monopolistische concurrentie)
opdracht 2.8, 2.20 en 2.21 klassikaal bespreken
leerdoelen
instructie (oligopolie)
maakwerk: opdracht 3.1 t/m 3.5, 3.8, 3.9, 3.13 en
meerkeuze 3.15 t/m 3.19
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5
Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Week 3 (vanaf 13 januari 2025)
Hoofdstuk 3. Oligopolie
terugblik vorige les (monopolistische concurrentie)
opdracht 2.8, 2.20 en 2.21 klassikaal bespreken
leerdoelen
instructie (oligopolie)
maakwerk: opdracht 3.1 t/m 3.5, 3.8, 3.9, 3.13 en
meerkeuze 3.15 t/m 3.19
Slide 1 - Diapositive
Terugblik vorige les
Op een markt van monopolistische concurrentie heeft de aanbieder enige invloed op de prijs.
De prijs (P = GO) loopt daarom niet horizontaal (zoals bij volkomen concurrentie), maar dalend en is gelijk aan de prijsafzetlijn.
De aanbieder kan de prijs verlagen om meer te verkopen. De MO is daarbij niet meer gelijk aan GO, maar de helft van de helling!
Slide 2 - Diapositive
GO is niet MO
Als ik meer ga verkopen, ga ik mijn prijs (GO) verlagen. De extra opbrengst (MO) van een extra product wordt dus lager dan de prijs, want deze prijsverlaging geldt ook voor de producten die eerder tegen een hogere prijs zijn verkocht.
= GO
Slide 3 - Diapositive
TO is bergparabool
De TO lijn is bij monopolistische concurrentie niet meer stijgend (zoals bij volkomen concurrentie), maar een bergparabool.
Eerst stijgt de omzet als de prijs daalt omdat de afzet relatief meer toeneemt dan de prijs daalt (elastisch).
Als de prijs verder daalt, neemt de afzet toe maar daalt de omzet, omdat de prijzen sneller dalen dan dat de afzet stijgt (inelastisch).
= GO
Slide 4 - Diapositive
Maximale omzet
Doelstelling maximale omzet (TO) = korte termijn doelstelling om zoveel mogelijk te verkopen om zoveel mogelijk marktaandeel te verkrijgen, of een concurrent uit de markt te drukken.
Maximale omzet als MO = 0!
Zolang MO > 0, zal de TO stijgen bij extra productie. Als M0 < 0, dan zal de TO dalen bij extra productie.
= GO
Slide 5 - Diapositive
Maximale winst
Doelstelling maximale winst = lange termijn doelstelling. Door onderscheidende kenmerken (heterogeen product) kan de aanbieder P > MK vragen.
Maximale winst als MO = MK!
Zolang MO > MK, zal de TW stijgen bij extra productie. Als M0 < MK, dan zal de TW dalen bij extra productie.
= GO
Slide 6 - Diapositive
TO en MO
Gegeven de prijsafzet-functie: qv = -2p + 10 (zie vraag-functie in de grafiek)
Wat is dan de TO-functie?
eerst de p vrijmaken: p = -0,5q + 5
TO = p x q
TO = (-0,5q + 5) x q = -0,5q2 + 5q
Wat is dan de MO-functie?
MO = afgeleide van TO
MO = -q + 5
= GO
Slide 7 - Diapositive
Opdracht 2.8
Slide 8 - Diapositive
Opdracht 2.20
Slide 9 - Diapositive
Opdracht 2.21
Slide 10 - Diapositive
43. De verschillen tussen de marktvorm monopolistische concurrentie en die van volkomen concurrentie zijn ... . Er kunnen meerdere antwoorden goed zijn.
A
vrije toe- en uittreding
B
transparantie
C
het aantal aanbieders
D
heterogene in plaats van homogene producten
Slide 11 - Quiz
45. I. Een bedrijf op de markt van monopolistische concurrentie heeft marktmacht. II. Een bedrijf op de markt van monopolistische concurrentie heeft te maken met een relatief horizontale prijsafzetlijn. Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn juist
B
I is juist en II is onjuist
C
I is onjuist en II is juist
D
Beide zijn onjuist
Slide 12 - Quiz
61. Op de consumentenmarkt voor mobiele telefoons is de onderneming Phony bv een van de vele aanbieders. Phony bv biedt op deze markt een mobiele telefoon aan onder de naam Phony-X. De prijsafzetlijn luidt: P = -10q + 180.
A
MO = -10q + 180
B
MO = -20q + 180
C
MO = -5q + 180
D
MO = -0,1P + 18
Slide 13 - Quiz
Leerdoelen H3. Oligopolie
Ik kan de 15 begrippen op pagina 46 omschrijven (zie ook LWEO).
Ik kan kenmerken en voorbeelden noemen van markten van oligopolie.
Ik kan onderscheid maken tussen een homogeen en een heterogeen oligopolie.
Ik kan aantonen op welke wijze producenten streven naar maximale winst bij oligopolie en dit grafisch en rekenkundig onderbouwen.
Ik kan een gevangenendilemma herkennen en beschrijven.
Ik kan met behulp van de speltheorie bepalen of zelfbinding geloofwaardig is.
Ik kan een Nash-evenwicht in een speltheoretische situatie achterhalen.
Ik kan een (herhaald) simultaan spel onderscheiden van een sequentieel spel.
Ik kan met behulp van een spelboom vaststellen welke keuze de spelers maken.
Ik kan de afruil tussen binding en flexibiliteit beschrijven bij kartelvorming.
Slide 14 - Diapositive
Marktvormen
Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4
Slide 15 - Diapositive
Marktvormen
Slide 16 - Diapositive
Oligopolie
Slide 17 - Diapositive
Oligopolie
Kenmerken Oligopolie:
beperkt aantal aanbieders (4 grootsten 70% van de markt)
toetredingsbarrières (schaalvoordelen en verzonken kosten)
prijszetter (heeft redelijk veel invloed op de prijs)
stilzwijgende prijsafspraken (kartel is verboden!)
speltheorie, dominante strategie, Nash-evenwicht en zelfbinding
(herhaald) simultaan spel (speltheorie) en sequentieel spel (spelboom)
Slide 18 - Diapositive
Schaalvoordelen
kostenvoordelen productie grote schaal
(hoge) constante kosten verdelen over meer producten
mobiele telefonie: zendmasten en netwerk
kan alleen worden terugverdiend met heel veel klanten
hoe meer klanten, hoe lager de gemiddelde constante kosten
gebrek aan schaalgrootte is voor nieuwkomers een probleem!
Slide 19 - Diapositive
Verzonken kosten
Slide 20 - Diapositive
Invloed op de prijs
Oligopolie heeft meer invloed op de prijs van Monopolistische Concurrentie
dat komt voor de toetredingsbarrières
Oligopolie is daarmee prijszetter en heeft de neiging tot stilzwijgende prijsafspraken (kartels zijn verboden!)
er zijn homogene (benzinepomp) en heterogene (supermarkt) Oligopolies
bij heterogene Oligopolies meer invloed op de prijs door productdifferentiatie (liever geen prijzenoorlog)
Slide 21 - Diapositive
Oligopolisten reageren op elkaar
De keuze van de één beïnvloedt het resultaat van de ander, omdat ze maar met een kleine groep aanbieders zijn.
speltheorie
aanbieder is geneigd zijn prijs te verlagen om
op korte termijn zijn winst te verhogen ten koste van
de ander (dominante strategie)
dit leidt ertoe dat beide hun prijs zullen verlagen:
nash-evenwicht is suboptimaal (slechte voor beide)
dit leidt tot prijzenoorlog
oplossing: geloofwaardige zelfbinding, maar kartelafspraak mag niet!
Slide 22 - Diapositive
Tit for Tat (lik op stuk)
Indien het spel meerdere keren wordt herhaald, zal dat invloed hebben op de strategie (keuze) van de spelers.
een speler kan dan kiezen voor een coöperatieve strategie en afhankelijk van de keuze van de ander (wel of niet samenwerken) hierop reageren.
als de ander ook kiest voor samenwerken
zal de 1e speler dit in de volgende ronde herhalen
kiest de tegenspeler voor een niet-coöperatieve houding,
dan zal de andere speler dit beantwoorden met een
niet-coöperatieve strategie
in een volgende ronde kun je dus reageren op de keuze
van de ander!
Slide 23 - Diapositive
Sequentieel of simultaan spel
Sequentieel (na elkaar beslissen):
Simultaan (tegelijk beslissen):
Slide 24 - Diapositive
Aan de slag!
wat: opdracht 3.4 (pagina 33)
hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag
hulp: buurman / buurvrouw of steek je vinger op
tijd: 10 minuten
uitkomst: zo ver mogelijk
klaar: ga verder met opdracht 3.5
timer
10:00
Slide 25 - Diapositive
Opdracht 3.4
Slide 26 - Diapositive
Slide 27 - Diapositive
84. I. Op een oligopolistische markt zijn de uitgaven aan marketing relatief hoog. II. Op een oligopolistische markt zijn er hoge toetredingsbarrières.
Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn juist
B
I is juist en II is onjuist
C
I is onjuist en II is juist
D
Beide zijn onjuist
Slide 28 - Quiz
85. I. Schaalvoordelen betekent dat de kosten per product dalen bij een grotere productieomvang. II. Schaalvoordelen hebben alleen betrekking op constante kosten.
Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn juist
B
I is juist en II is onjuist
C
I is onjuist en II is juist
D
Beide zijn onjuist
Slide 29 - Quiz
86. I. Concurrentie tussen oligopolistische bedrijven bevordert innovatie. II. Hoge toetredingsbarrières beperken de innovatiedrang.
Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn juist
B
I is juist en II is onjuist
C
I is onjuist en II is juist
D
Beide zijn onjuist
Slide 30 - Quiz
88. Oligopolisten concurreren bij voorkeur niet door ... .
A
fusie
B
marketing
C
productdifferentiatie
D
prijsdaling
Slide 31 - Quiz
89. Gegeven de collectieve vraagfunctie Qv = -80P + 1000. (dus P = GO = -0,0125Q + 12,5 en MO = -0,025Q + 12,5) Op deze markt zijn 2 aanbieders actief, die hun gezamenlijke omzet zo groot mogelijk willen maken.
Bij welke prijs bereiken zij dit doel?
A
€ 12,50
B
€ 7,50
C
€ 6,25
D
€ 5
Slide 32 - Quiz
90. Gegeven de collectieve vraagfunctie Qv = -40P + 200. (dus P = GO = -0,025Q + 5 en MO = -0,05Q + 5) Op deze markt zijn 2 aanbieders actief die hun gezamenlijke omzet zo groot mogelijk willen maken. Aanbieder A heeft dan een marktaandeel van 60% van de omzet. Hoe groot is de omzet van aanbieder B?
A
€ 100
B
€ 150
C
€ 200
D
€ 250
Slide 33 - Quiz
91. I. Bij een heterogeen oligopolie hebben aanbieders meer invloed op de prijs dan bij een homogeen oligopolie. II. Bij een homogeen duopolie hanteren beide bedrijven dezelfde prijs voor het product.
Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn juist
B
I is juist en II is onjuist
C
I is onjuist en II is juist
D
Beide zijn onjuist
Slide 34 - Quiz
105. Is er sprake van een dominante strategie?
A
nee
B
ja, alleen voor Akzo
C
ja, alleen voor Dupont
D
ja, voor beiden
Slide 35 - Quiz
Wat is het Nash-evenwicht?
A
700; 700
B
300; 1.000
C
1.000; 300
D
400; 400
Slide 36 - Quiz
106. Is er sprake van een gevangenendilemma?
A
ja
B
nee
Slide 37 - Quiz
135. Wanneer verschillende bedrijven gaan samenwerken om de concurrentie op de markt te beperken, dan heet dat een ...
A
monopolie
B
oligopolie
C
fusie
D
kartel
Slide 38 - Quiz
136. Als een spelsituatie wordt weergegeven in een spelboom (beslisboom) dan kiezen de spelers
A
simultaan
B
sequentieel
Slide 39 - Quiz
137. Twee grote bergingsbedrijven krijgen samen meer dan 60% van de Europese orders. Beide bedrijven hanteren verschillende tarieven voor hun diensten.
Om welke marktvorm gaat het hier?
A
monopolie
B
heterogeen oligopolie
C
monopolistische concurrente
D
homogeen oligopolie
Slide 40 - Quiz
146. Bij welke marktvorm kan men een marktleider aantreffen?
A
volkomen concurrentie
B
monopolistische concurrente
C
monopolie
D
oligopolie
Slide 41 - Quiz
149. Kartelvorming kan optreden op de volgende marktvorm:
A
volkomen concurrentie
B
monopolistische concurrente
C
monopolie
D
oligopolie
Slide 42 - Quiz
Maakwerk deze week
wat: opdracht 3.1 t/m 3.5, 3.8, 3.9 en 3.13
hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag