Periode drie - week 14- Herhaling H.2 Leesvaardigheid

1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive



1. Ga naar Lessonup.com
2. Registreer met je schoolmailadres 
    (....@stanislascollege.net)
3. Klascode B1a:   irjcz
   


Volg de les mee op LessonUp!

Slide 2 - Diapositive

Dinsdag 6 april

Wat gaan we doen:

  • Herhaling theorie Lezen H.2, tekstverbanden
  • Quiz
  • Maken: een oefentekst uit nederlandsindeonderbouw.com

Slide 3 - Diapositive

Toets Nederlands periode 3:

Woensdag 21 april

Slide 4 - Diapositive

Toetsweek 3: donderdag 15 april - vrijdag 23 april


Lezen H2:
- feit
- mening
  (standpunt/oordeel/opinie/opvatting)
- moeilijkewoordenwijzer (context)
- zoekend lezen
- tekstverbanden – opsommend –
  tijdsvolgorde – tegenstellend

Lezen H3:
- tekstopbouw – inleiding – kern – slot
- tweedeling
- driedeling
- verschillende functies van de inleiding
- opbouw alinea’s (kernzin + toelichting)
- hoofdgedachte
- hoofd- en bijzaken
- verwijswoorden


Toetsstof toetsweek 3
Leesvaardigheid H2 (par 2.2) en H3 (par 3.2)

Dit overzicht vind je ook in de Classroom

Slide 5 - Diapositive

Herhaling toetsstof periode 3
Tekstverbanden

Slide 6 - Diapositive

Tekstverbanden

Slide 7 - Diapositive

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 8 - Diapositive

SIGNAALWOORDEN

Aan een

signaalwoord

zie je met

welk tekstverband

je te maken hebt.

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

VOORBEELD OPSOMMING

herken je aan signaalwoorden zoals:

  • ten eerste, ten tweede, ten slotte
  • om te beginnen
  • ook (nog)
  • verder
  • en
  • dubbele punt (:)
  • liggende streepje (-)
  • getallen (1, 2, 3)

Slide 11 - Diapositive

Schrijf hier een zin met een signaalwoord voor opsomming

Slide 12 - Question ouverte

Slide 13 - Diapositive

 VOORBEELD TEGENSTELLING

herken je aan signaalwoorden zoals:

  • tegenover
  • maar
  • hoewel
  • echter
  • toch
  • aan de ene kant ... aan de andere kant



Slide 14 - Diapositive

Schrijf hier een zin met een signaalwoord voor tegenstelling

Slide 15 - Question ouverte

Slide 16 - Diapositive

Kan je de gebeurtenissen in een andere tijdsvolgorde zetten?
Dan is het een opsomming! (En geen tijdsvolgorde.)

Slide 17 - Diapositive

Schrijf hier een zin met een signaalwoord voor tijdsvolgorde

Slide 18 - Question ouverte

Quiz over tekstverbanden
9 vragen

Slide 19 - Diapositive

Een opsomming is een verband, wat is een synoniem van opsomming?
A
Lijst met dingen die gezegd worden
B
Achter elkaar opgezegde sommen

Slide 20 - Quiz

Kies de twee goede antwoorden.

Tekstverbanden...
A
...geven alinea's aan
B
...geven het doel van een tekst aan
C
...geven aan hoe alinea's en zinnen met elkaar te maken hebben
D
...helpen je een tekst beter te begrijpen

Slide 21 - Quiz

Weet je nog?

'Daarentegen' is een signaalwoord voor
A
tijdsvolgorde
B
een tegenstelling
C
een opsomming

Slide 22 - Quiz

Weet je nog?

'Toch' is een signaalwoord voor
A
tijdsvolgorde
B
een tegenstelling
C
een opsomming

Slide 23 - Quiz

Weet je nog?

'Echter' is een signaalwoord voor
A
tijdsvolgorde
B
een tegenstelling
C
een opsomming

Slide 24 - Quiz

Welk tekstverband herken je?
Eerst zet je saldo op je ov-chipkaart, daarna activeer je de kaart en vervolgens kun je inchecken en naar je werk reizen.
A
tijdsvolgorde (chronologie)
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 25 - Quiz

Welke zin is een opsomming?
A
Voordat ik naar school ga, eet ik een boterham.
B
En daarom ga ik naar school.
C
Ik leer Nederlands, wiskunde en ook Engels.
D
Vroeger lette ik nooit op in de les.

Slide 26 - Quiz


Wat zijn signaalwoorden voor een opsomming?
A
ten eerste, ten tweede, ook, ten slotte, verder
B
maar, echter, toch, enerzijds, hoewel
C
voordat, eerst, vroeger, intussen, tijdens
D
dus, daardoor, hieruit volgt, kortom

Slide 27 - Quiz

Welke drie signaalwoorden voor tijdsvolgorde zie je in de zin:

Eerst zet je saldo op je ov-chipkaart, daarna activeer je de kaart en vervolgens kun je inchecken en naar je werk reizen.

Slide 28 - Question ouverte

Oefenen: ga naar
nederlandsindeonderbouw.com   

http://www.taaluitleg.nl/hotpot/teksten/tbs.htm

Slide 29 - Diapositive