Maandag 11 november
1 / 31
La durée de la leçon est: 45 minÉléments de cette leçon
0
Slide 1 - Vidéo
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
opsomming =
A
De woorden worden herhaald of hetzelfde woord wordt vaker gezegd, maar telkens net iets anders.
B
Er wordt een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd.
C
Dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen extra opvallen.
D
Iets wordt groter of erger gemaakt dan het in werkelijkheid is.
Slide 11 - Quiz
Tegenstelling =
A
De woorden worden herhaald of hetzelfde woord wordt vaker gezegd, maar net iets anders.
B
Er wordt een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd.
C
Dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen extra opvallen.
D
Iets wordt groter of erger gemaakt dan het in werkelijkheid is.
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Diapositive
Wat betekent chronologie?
A
Een verhaal wordt in de juiste volgorde verteld
B
Een verhaal wordt in afwijkende volgorde verteld
Slide 15 - Quiz
Slide 16 - Diapositive
Slide 17 - Diapositive
Wat is een oorzaak-gevolg
A
De koeien staan in de wei, maar de paarden nog niet.
B
De spits van Ajax krijgt de bal goed aangespeeld, waardoor hij scoort.
C
Hij staat een acht voor de vakken wiskunde en Engels.
D
De kleuren van de vlag zijn geel en blauw.
Slide 18 - Quiz
Slide 19 - Diapositive
Slide 20 - Diapositive
Voorwaarde
A
Voorwaarde of beperking bij een toezegging
B
Aangeven wat je aan iets hebt, hoe je het kunt gebruiken.
C
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
D
Iets wat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.
Slide 21 - Quiz
Slide 22 - Diapositive
Welk tekstverband herken je?
Eerst zet je saldo op je ov-chipkaart, daarna activeer je de kaart en vervolgens kun je inchecken en naar je werk reizen.
Eerst zet je saldo op je ov-chipkaart, daarna activeer je de kaart en vervolgens kun je inchecken en naar je werk reizen.
A
tijdsvolgorde (chronologie)
B
oorzaak-gevolg
C
voorwaarde
Slide 23 - Quiz
Welke drie signaalwoorden voor tijdsvolgorde zie je in de zin:
Eerst zet je saldo op je ov-chipkaart, daarna activeer je de kaart en vervolgens kun je inchecken en naar je werk reizen.
Eerst zet je saldo op je ov-chipkaart, daarna activeer je de kaart en vervolgens kun je inchecken en naar je werk reizen.
Slide 24 - Question ouverte
Opsomming
Tegenstelling
Tijdsvolgorde
echter
bovendien
daarna
nu
daarnaast
verder
daarentegen
maar
terwijl
eerst
Slide 25 - Question de remorquage
Wat is een voorbeeld van de voorwaarde?
A
Sara krijgt zakgeld, maar daarvoor moet ze wel op tijd naar bed gaan.
B
Murat houdt van leuke dingen doen, hij doet dat graag samen met vrienden.
C
Joya vindt spruitjes vies. Zij wil die niet eten en laat ze liggen op haar bord.
D
Roel wil graag alleen op vakantie, maar dat mag niet van zijn ouders.
Slide 26 - Quiz
Welk tekstverband herken je?
Doordat de brug open was, kwam Peter te laat op zijn werk.
Doordat de brug open was, kwam Peter te laat op zijn werk.
A
tijdsvolgorde (chronologie)
B
oorzaak-gevolg
C
voorwaarde
