Week 6 - werkwoordspelling les 2

Nederlands
Module spelling - les 6
Werkwoordspelling
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Nederlands
Module spelling - les 6
Werkwoordspelling

Slide 1 - Diapositive

Agenda
  • Terugblik vorige les
  • Leerdoelen
  • Voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruikt
  • Engelse werkwoorden
  • Huiswerk

Slide 2 - Diapositive

Terugblik vorige les
  • Het voltooid deelwoord
  • De verleden tijd

Slide 3 - Diapositive

Opdracht 21 blz 124
  1. vergaderd
  2. houdt
  3. wachten
  4. verwijdert
  5. gedurfd
  6. glansde
  7. gehoorzaamt
  8. verlichten

Slide 4 - Diapositive

Opdracht 22 blz 125
  1. goed
  2. fout: je hoort hier bij moeder!
  3. fout: het is hier de hij-vorm, niet het voltooid deelwoord
  4. fout: wennen heeft wen als ik-vorm dus wende in de verleden tijd
  5. goed
  6. fout: hier moet het hele werkwoord staan 
  7. fout: verrassen heeft een ik-vorm op een s dus -te/-ten in de verleden tijd
  8. fout: de ik-vorm is kano, de -o krijgt -de in de verleden tijd 

Slide 5 - Diapositive

Leerdoelen
  • Je kunt van een voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord maken.
  • Je kunt Engelse werkwoorden correct vervoegen in het Nederlands.

Slide 6 - Diapositive

Voltooid deelwoord bijv. gebruikt
  • Eindigend op -en? Er verandert niets .
  • Eindigend op -t of -t? Er komt een -e bij en we schrijven het zo kort mogelijk.

Slide 7 - Diapositive

Voltooid deelwoord bijv. gebruikt
  • De (lopen) afstand bedraagt 5 kilometer.
  • De (maken) tekeningen hangen op de gang.
  • De (beantwoorden) vragen waren correct.
  • De (terugzetten) bekers stonden netjes in de kast.
  • De (schilderen) muur is blauw.
  • Het (verbranden) eten gooiden we in de prullenbak.

Slide 8 - Diapositive

Engelse werkwoorden
Werkwoorden die geleend zijn uit het Engels, worden vervoegd volgens de Nederlandse regels. 
 -t en -en in de tegenwoordige tijd (streamt, streamen), 
-de(n) of -te(n) in de verleden tijd (streamde, mixte) 
-d of -t in het voltooid deelwoord (gestreamd, gemixt)

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Even oefenen....

Slide 11 - Diapositive

Hij (deleten) het bestand gisteren.
A
deletete
B
delete
C
deletede
D
deleteten

Slide 12 - Quiz

Ik (racen) gisteren naar school want ik had me verslapen.
A
racede
B
racete
C
race
D
racen

Slide 13 - Quiz

Jan heeft series via Netflix (streamen).
A
Gestreamd
B
Gestreamt

Slide 14 - Quiz

Gisteren (appen) jij met je vader.
A
apte
B
appte
C
apde
D
appde

Slide 15 - Quiz

Aan de slag: huiswerk
opdracht 23+24 blz 181, opdracht 22+23 blz 235, opdracht 14+15 blz 283
Werk in tweetallen - overleg op fluistertoon
Bij de derde waarschuwing gaan de tafels uit elkaar en is het stil!

Slide 16 - Diapositive