Nederlands - dialect en straattaal

ABN, dialecten en straattaal
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

ABN, dialecten en straattaal

Slide 1 - Diapositive

Alles is Nederlands

  • Nederlandse taal -> ook wel standaardtaal of algemene omgangstaal.
  • Er is niet één soort Nederlands dat door iedereen gesproken wordt.  
  • Daarnaast zijn er allerlei dialectvormen en jongerentaal -> straattaal.
  • Talen veranderen continu door de creativiteit van mensen.

Slide 2 - Diapositive

Dialect
Taal
Limburgs
Zeeuws
Fries
Nederlands
Frans
Duits
Brabants
Gronings

Slide 3 - Question de remorquage

STRAATTAAL & DIALECT

Slide 4 - Diapositive

Wat betekent de term standaardtaal?
A
De taal die iedereen in een land kan begrijpen en gebruiken
B
De taal die in het nieuws gebruikt wordt
C
Een taal die iedereen spreekt
D
De taal waarin je schoolboeken geschreven zijn

Slide 5 - Quiz

Wat betekent de term moedertaal?
A
De taal die je vanaf je geboorte leert
B
De taal die iedereen in een land kan begrijpen en gebruiken
C
De taal die in het nieuws gebruikt wordt
D
De taal waarin je schoolboeken geschreven zijn

Slide 6 - Quiz

Sleep de uitspraken naar het juiste vakje.
Waar
Niet waar
Dialect is de taal van de boeren.
Dialect is vooral spreektaal.
Dialect is typisch Nederlands.
Fries is een dialect.

Slide 7 - Question de remorquage

Wat is een dialect?
A
Een officiële taal van een land.
B
Een variant van een taal met specifieke kenmerken.
C
Een vorm van gebarentaal.
D
Een taal die door veel mensen wordt gesproken.

Slide 8 - Quiz

Zijn dialecten belangrijk?
A
Nee, want ze zorgen voor onbegrip tussen generaties.
B
Nee, want ze hebben geen invloed op de standaardtaal.
C
Nee, want ze maken communicatie moeilijker.
D
Ja, want ze dragen bij aan de culturele diversiteit en identiteit.

Slide 9 - Quiz

Wat zijn kenmerken van een dialect?
A
Afwijkingen in uitspraak, woordenschat en grammatica.
B
Afspraken over grammatica, stijlvormen en spelling.
C
Het gebruik van veel Engelse leenwoorden.
D
Een sterke invloed van de standaardtaal.

Slide 10 - Quiz

Is er verschil tussen dialect en een accent?
A
Een accent gaat alleen over de uitspraak.
B
Een accent wordt alleen door ouderen gebruikt en een dialect door iedereen.
C
Een accent is altijd moeilijker te verstaan dan dialect.
D
Een accent wordt vooral in formele situaties gebruikt en dialect vooral thuis.

Slide 11 - Quiz

Hoe ontstaat een dialect?
A
Door geografische en sociale isolatie van een gemeenschap.
B
Door globalisering en technologische ontwikkelingen.
C
Door politieke besluiten.
D
Door invloed van andere talen.

Slide 12 - Quiz

Taal of dialect?

De volgende factoren bepalen of een 'taal' een dialect is of niet:

1 Taalafstand: het verschil tussen de taal en andere talen: lijkt het veel op elkaar of niet?

2 Taalwil: de wil om deze taal te spreken en door te geven aan de volgende generatie

3 Taalstatus: in hoeverre wordt de taal in het alledaagse leven gebruikt?


Slide 13 - Diapositive

Is het Fries een taal?
A
ja
B
nee

Slide 14 - Quiz

Het Fries is een taal
- Het Fries heeft eigen grammatica.
- Het Fries wordt erkend door de overheid.
- Op de basisschool is het Fries een verplicht vak.
- Er is bij de Friezen sprake van taalwil (willen het graag zelf spreken)

Slide 15 - Diapositive

Nederlandse dialecten 

Slide 16 - Diapositive

1. Welk dialect hoor je hier?
A
Drents
B
Gronings
C
Twents
D
Fries

Slide 17 - Quiz

2. Welk dialect hoor je hier?
A
Drents
B
Gronings
C
Twents
D
Fries

Slide 18 - Quiz

Welk dialect hoor je hier?
A
Amsterdams
B
Rotterdams
C
Twents
D
Gooisch

Slide 19 - Quiz

   Achtergrond 
Dialect is een taal op zich: met een eigen woordenschat, klanken en grammatica.    
             
Een dialect kan voor vooroordelen zorgen ('dom', maar gezellig) en kan minder kansen geven bij  bijv. sollicitaties. Een dialect kan soms lastig verstaanbaar zijn voor iemand die het dialect niet spreekt of kent.

Slide 20 - Diapositive

Wat zijn eigenschappen van een dialect?
A
Het wordt op school geleerd.
B
De spelling en grammatica zijn niet vastgelegd.
C
De woordbetekenissen zijn vastgelegd.
D
Maakt deel uit van het culturele erfgoed van een bepaalde regio.

Slide 21 - Quiz

Ontstaan van talen en dialecten
  • vanuit het proto-Indo-Europees
  • mensen vestigen zich ergens anders
  • verschillende talen en dialecten:
    taal definieert je (sub)cultuur en de groep waar je bij hoort


Slide 22 - Diapositive

Verschillende dialecten in Nederland
  • Zeeuws en West-Vlaams
  • Hollands
  • Nedersaksisch
  • Utrechts Alblasserwaards
  • Brabants
  • Limburgs

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Lien

Wat vind jij van mensen die het spreken van dialecten niet accepteren?
A
Ik vind ook dat alleen het standaard Nederlands gesproken mag worden.
B
Ik vind dat het afhankelijk is van het accent.
C
Ik vind dat het afhangt van de situatie.
D
Ik vind dat iedereen een dialect mag spreken.

Slide 25 - Quiz

Jongerentaal en straattaal

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Vidéo

Slide 28 - Vidéo

Wat is het verschil tussen jongerentaal en straattaal?
A
Jongerentaal heeft minder invloeden van andere talen.
B
Jongerentaal is meer algemeen en minder gebonden aan specifieke wijken.
C
Jongerentaal is alleen in grote steden te horen.
D
Jongerentaal wordt vooral door oudere generaties gebruikt.

Slide 29 - Quiz

Wanneer is straattaal ontstaan?
A
Eind 20e eeuw
B
Eind 19e eeuw
C
Begin van het jaar 2000

Slide 30 - Quiz

Hoe komt het dat veel jongeren naast de Nederlandse taal ook straattaal spreken?
A
Het wordt gebruikt in songteksten.
B
Jongeren willen graag bij een bepaalde groep horen.
C
Jongeren die straattaal spreken zijn vaak tweetalig opgevoed en leren dit thuis.

Slide 31 - Quiz

Wat betekent:
Doe hènig an!
A
Doe goed je best!
B
Doe voorzichtig!
C
Doe rustig aan!

Slide 32 - Quiz

Uit welke taal komt het woord 'Doekoe'?
A
Antiliaans
B
Surinaams
C
Marrokaans
D
Turks

Slide 33 - Quiz

Wat betekent het woord 'kats'
A
Helemaal
B
Een kater hebben.
C
Onaardig
D
Op het punt staan jonge katjes te krijgen.

Slide 34 - Quiz

Wat betekent dr'en?
A
Erg vinden
B
Iemand pesten
C
Rustig doen
D
Hard wegrennen

Slide 35 - Quiz

Achtergrond
Straattaal is een zelfgemaakte taal vol afkortingen in sms- en apptaal, schunnige woorden uit de hiphop en leentermen uit het Marokkaans, Turks, Engels en Surinaams. In Nederland is de basistaal Nederlands. Er wordt gespeeld met lidwoorden, toon, tempo en volume. 


Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Vidéo

Waarom spreken jongeren straattaal?
  • Het is een codetaal.     
  • Het zorgt voor verbondenheid, maar kan ook mensen uitsluiten.
  • Je toont bij welke groep je sociaal en geografisch hoort.
  • Leuke manier om met taal te spelen-> straattaal kent geen regels ->       heeft een hoog 'do it yourself' gehalte.
  • Boodschap hoeft niet letterlijk onder woorden                                                 gebracht te worden -> én toch is het verband/                                                       de relatie helder.

Slide 38 - Diapositive

Overeenkomsten straattaal, jongerentaal & dialect(en)
  • Het zijn varianten binnen het standaard Nederlands.
  • Wordt naast het Nederlands gebruikt -> dus ook taalvaardig in het Nederlands.
  • Het zijn typische 'in-group' spreekstijlen' -> onderling kunnen ze elkaar goed verstaan.
  • Verschillen in regio's of groepen -> veel variatie en verandering.
  • Associatie met individuen of groepen met een lage sociale status.
  • Verbondenheid en groepsgevoel.
  • Kan nadelig zijn voor een succesvolle maatschappelijke carrière -> niet algemeen geaccepteerde norm.

Slide 39 - Diapositive

Slide 40 - Vidéo