Taalverzorging (Formuleren)

Hoofdstuk 4 Taalverzorging
Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 4 Taalverzorging
Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig

Slide 1 - Diapositive

Programma:
- Uitleg
- Oefenen
- Opdrachten

Lesdoelen: 
- Weten wanneer een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is.
- Het juiste verwijswoord kiezen.

Slide 2 - Diapositive

Wat weten jullie al over mannelijk, vrouwelijk en onzijdig?

Slide 3 - Carte mentale

Slide 4 - Diapositive

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
Zelfstandige naamwoorden zijn mannelijk, vrouwelijk of onzijdig.

mannelijk                           de-
vrouwelijk                           woorden

onzijdig                                het-
                                                  woorden

Slide 5 - Diapositive

Woordgeslacht
- Zelfstandige naamwoorden: kind, fiets, tas
- Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig
- Het heeft meestal niets te maken met de betekenis van een woord!
jongen - meisje - vriendin
de jongen - het meisje - de vriendin

Slide 6 - Diapositive

Woordenboek

Slide 7 - Diapositive

Mannelijk/vrouwelijk of onzijdig?
Huis

Slide 8 - Question ouverte

Mannelijk/vrouwelijk of onzijdig?
dokter

Slide 9 - Question ouverte

Mannelijk, vrouwelijk en onzijdig gebruiken:

- Verwijswoorden

Slide 10 - Diapositive

Verwijswoorden
Lap.
.
.
Voorbeelden:
Meisje (o) : Het meisje dat daar loopt ken ik niet.
Pen (v) : De pen die daar ligt is van mij.
Laptop (m) : Deze laptop is kapot.

Slide 11 - Diapositive

Dichtbij of verder weg?
Dichtbij: deze of dit
Verder weg: die of dat
Let ook op hoe het klinkt!

Slide 12 - Diapositive

De lepel ____ daar op de tafel ligt.
A
deze
B
dit
C
die
D
dat

Slide 13 - Quiz

Het appartement ____ niet groot is.
A
deze
B
dit
C
die
D
dat

Slide 14 - Quiz

Het boek _____ ik gisteren ben vergeten.
A
deze
B
dit
C
die
D
dat

Slide 15 - Quiz

_____ printer hier werkt niet goed.
A
deze
B
dit
C
die
D
dat

Slide 16 - Quiz

______ fornuis hier moet je uitzetten.
A
deze
B
dit
C
die
D
dat

Slide 17 - Quiz

Wil jij _____ raam dichtdoen?
A
deze
B
dit
C
die
D
dat

Slide 18 - Quiz

Heb je ___ nieuwe kozijn gezien?
A
deze
B
dit
C
die
D
dat

Slide 19 - Quiz

_____ fiets ligt in de sloot.
A
deze
B
dit
C
die
D
dat

Slide 20 - Quiz

De jongen heeft ____ formulier ingevuld.
A
deze
B
dit
C
die
D
dat

Slide 21 - Quiz

Het nummer ____ het meisje heeft gekregen.
A
deze
B
dit
C
die
D
dat

Slide 22 - Quiz

De hond _____ was weggerend.
A
deze
B
dit
C
die
D
dat

Slide 23 - Quiz

De leerlingen hebben ____ opdrachten goed gemaakt.
A
deze
B
dit
C
die
D
dat

Slide 24 - Quiz

Opdrachten
Zelfstandig
- Kijk de video-uitleg 
- Maak de startopdracht, opdracht 1, opdracht 2 en opdracht 3.
Dit is huiswerk voor de volgende les.

Slide 25 - Diapositive

Einde van de les
Lesdoelen:
- Weten wanneer een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is.
- Het juiste verwijswoord kiezen.

Slide 26 - Diapositive